Muziek

Rudi van Straten is gefascineerd door klank

De klank van een orgel of klokkenspel raakt je ziel, zegt Rudi van Straten (60). Als jongen had hij die ervaring met het kerk­orgel. En nog steeds kent de specialist van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de fascinatie voor klank. „Klinkend erfgoed appelleert direct aan emotie.”

Jaco van der Knijff

28 October 2015 14:23Gewijzigd op 15 November 2020 22:53
Rudi van Straten, hier in de Walburgiskerk in zijn woonplaats Zutphen. Beeld RD, Anton Dommerholt
Rudi van Straten, hier in de Walburgiskerk in zijn woonplaats Zutphen. Beeld RD, Anton Dommerholt

Van Straten vertelde het voorval vorige maand tijdens het symposium ”Klinkend erfgoed” in Alkmaar. Hoe hij als jochie van 5 in de Grote Kerk van Doetinchem achterstevoren in de bank zat om het orgel van Flentrop goed te kunnen horen. Na afloop van de dienst wilde zijn vader hem bij de speeltafel laten kijken. Samen wachtten ze de organist op. Nog steeds verontwaardigd: „Wat die man zei, vergeet ik nooit meer: „Meneer, maakt u maar een afspraak.” Mijn vader was zó boos: dat een organist denkt de baas te zijn over een orgel en zegt dat jij niet boven mag kijken! Hij is jarenlang niet meer in de kerk geweest.”

Deze ervaring heeft Rudi van Straten gestempeld in zijn latere loopbaan. „Het is voor mij een soort drive geworden om tegenover organisten te benadrukken dat het belangrijk is open te staan, vooral voor kinderen. Er zijn mooie voorbeelden, maar driekwart van de organisten is nog steeds solistisch ingesteld en beschouwt het orgel als zijn domein.”

Juist in deze tijd van ontkerkelijking is het belangrijk dat het orgel zichtbaar blijft en dat de jonge generatie erbij betrokken wordt, vindt Van Straten. „Organisten en beiaardiers zijn de enige musici die een instrument bespelen dat van de gemeenschap is. Ze hebben de plicht die gemeenschap daar ook van te laten genieten. Als je bang bent dat anderen jouw gebied veroveren, ben je niet goed bezig.”

Schitterende holpijp

In zijn jeugd raakte Van Straten, die in Doetinchem opgroeide, „heel erg in klank geïnteresseerd.” Hij had piano- en orgelles en kreeg op z’n 15e het aanbod organist te worden in het naburige dorpje Hoog-Keppel. „In het kerkje daar staat een fantastisch mooi eenklaviers orgeltje zonder pedaal van Matthijs van Deventer, van rond 1750. Het was destijds nog niet gerestaureerd. Maar het heeft bijvoorbeeld een schitterende holpijp, waar ik uren op kon spelen. Ik werd gefascineerd door dat instrument, de klank raakte me enorm.”

Van Straten ging klavecimbel en orgel studeren aan het conservatorium in Arnhem. Ondertussen bouwde hij zijn eigen instrumenten. „Ik vond houtbewerking altijd al prachtig. Bovendien was ik van mening dat de Nederlandse klavecimbelbouwers geen mooie instrumenten leverden. Met bouwpakketten ging ik het zelf proberen. Ik heb er in die tijd twaalf gemaakt.”

Toen Van Straten op z’n 18e organist werd in de dorpskerk van Vorden, ging er een balletje rollen dat er uiteindelijk toe leidde dat hij in de orgeladvisering terechtkwam. „In Vorden staat een tweeklaviers orgel van Lohman uit 1834. Lohman stond bekend om z’n mooie 19e-eeuwse klank. Maar ik vond het helemaal geen mooi orgel. Toen ben ik in de historie van dat instrument gedoken en kwam erachter dat de klank van Lohman door de restauratie in neobarokke stijl van 1955 helemaal was verdwenen.”

De 19-jarige organist schreef een rapport, dat hij aan de kerkvoogdij aanbood. „Die haalde er een deskundige bij, Klaas Bolt. Toen die het rapport gelezen had, zei hij: „Die jongen heeft helemaal gelijk; het is gewoon een Van Vulpenorgel. Laat die jongen maar een voorstel doen.” Uiteindelijk heeft Reil in 1982 het oude karakter van het instrument teruggebracht.”

Van het een kwam het ander. Bolt droeg Van Straten voor bij de landelijke orgelcommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk. Na een opleidingstraject werd Van Straten eerst assistent, later gecommitteerde van de commissie, waarvoor hij negen jaar werkte.

Via Onno Wiersma, die bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werkte, raakte Van Straten betrokken bij de uitvoering van de Monumentenwet van 1988. Er moest een grote orgelinventarisatie worden gedaan om te kijken welke orgels binnen de nieuwe wet wel en niet nog als rijksmonument konden gelden. Vervolgens moesten ook alle instrumenten van de jongere bouwkunst –tweede helft 19e eeuw tot de Tweede Wereldoorlog– in kaart worden gebracht. Van Straten: „De oude lijst telde 700 orgels, rond het jaar 2000 zaten we op bijna 1400 instrumenten. Nadien werden nog eens 200 orgels toegevoegd, ook een paar van na de Tweede Wereldoorlog, zodat de lijst nu op 1600 staat.”

Koorkerk

Sinds 1993 is Van Straten in dienst van wat nu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heet. In zijn functie adviseert hij bij restauraties van monumentale orgels. Dat daarbij de emoties hoog op kunnen lopen, ervaart Van Straten regelmatig. Zo is hij al jaren betrokken bij de restauratie van het orgel in de Oude Kerk in Amsterdam, waarover in het verleden heftige discussies zijn gevoerd.

Een kwestie die hem ook persoonlijk raakte, is de zaak rond de historische orgelkas uit 1479 in de Koorkerk in Middelburg. Het pijpwerk van het Peter Gerritszorgel ligt in Amersfoort bij de RCE opgeslagen. De bedoeling is dat kas en pijpwerk in de Nicolaikerk in Utrecht, waar het orgel vandaan komt, worden samengevoegd. Binnen de orgelwereld is echter een groep die fel tegen dit plan is: de oude kas moet volgens hen in Middelburg blijven. Van Straten wordt belangenverstrengeling verweten. Een speciale stichting vecht tot aan de rechter het plan van de RCE aan.

Een tijd lang heeft Van Straten zich de discussie „heel erg persoonlijk aangetrokken”, omdat er „op de man werd gespeeld.” Nu zegt hij: „Ik ben rijksambtenaar. Dit is gewoon mijn werk. Bovendien staat de hele RCE hierachter. De groep die tegen is, is klein. De groep die voorstander is van dit project, is gigantisch groot.”

Het is volgens hem een principiële kwestie. „De kas is door de overheid in bruikleen gegeven, en de kerkelijke gemeente in Middel­burg wist dat er een moment kon komen dat het meubel weer teruggehaald zou worden. De discussie is volgens mij veel meer dat betwijfeld wordt of wij in staat zijn kas en binnenwerk samen te voegen en er ook nog geluid uit te halen. Gezien wat er de laatste twintig jaar gebeurd is op het gebied van restauratie en reconstructie, hebben we volgens mij echter alles in huis om kas en binnenwerk op een verantwoorde manier samen te voegen. Dan verrijst er een instrument in de staat die het had toen het in 1870 werd gesloopt: nagenoeg onbespeelbaar. Misschien moeten we het zo ook wel laten, als museaal object.”

Gaat het ervan komen, die samenvoeging? „De Raad van State heeft geoordeeld dat de hele procedure correct is verlopen. Er kunnen nog allerlei bezwaren worden ingediend natuurlijk, dus hoelang het nog duurt, weet ik niet. Het Rijksmuseum, dat de orgelkas beheert, is in ieder geval van plan begin volgend jaar de kas op te halen. In de Nicolaikerk is alles voorbereid.”

Het is „niet helemaal nadelig” dat de zaak al tien jaar loopt, zegt Van Straten. „Alle kennis is beschikbaar. Bovendien is er een reconstructie van het instrument gemaakt. Het is nu hét moment om tot een verantwoorde samenvoeging te komen, met de grootst mogelijke terughoudendheid.”

Draagvlak

Van Straten droomt ervan dat er meer draagvlak komt voor het klinkend erfgoed. „Voor de beléving ervan, en dan niet alleen de orgels maar ook de klokken. Als ik in Zutphen uit de trein stap, hoor ik de klokken van al die torens. Het hoort bij mijn beleving van de stad. Voor de beleving van dat erfgoed zou ik een breed draagvlak willen creëren. Want het kan, ook als de kerkelijke betrokkenheid minder wordt, mensen verbinden. Het klinkend erfgoed appelleert direct aan emotie. De klank raakt je ziel. Uiteindelijk worden we allemaal ontroerd door schoonheid.”

Toen Van Straten in 1993 rijksadviseur werd, moest hij zijn concert- en lespraktijk opgeven. Mist hij het musiceren? „Ik ben veel met adviseurs op stap; vroeger was dat vaak Jan Jongepier. Ik voel me gezegend als ik ergens in Friesland in een kerkje ben en de adviseur laat het orgel horen terwijl ik beneden in een bank zit. Dat zijn mijn gelukkigste momenten. Ik hoef helemaal niet aan de speeltafel te zitten. De mooiste klanken ervaar ik in de ruimte, in de stilte beneden. Dan word ik geraakt. De klank is bij mij in de plaats van het spel gekomen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer