Kort, kordaat en consequent reageren op ”nepparlement”
Hebben we een betere Tweede Kamer dan vroeger? Mmm, sommige dingen gaan beter dan 200 jaar geleden. Zo is de politiek opener geworden en weten burgers beter wat zich in de parlementsgebouwen afspeelt.
Maar er gaan ook zaken slechter. De politiek is hijgerig geworden en vaak oppervlakkig. Zij verzandt niet zelden in techniek en procedures. En taalgebruik en omvangsvormen werden grover.
Een dieptepunt is het recente afgeven van de PVV op de volksvertegenwoordiging, en dus op zichzelf. Terecht roept het bij velen verontwaardiging op als politici door minachtend te doen over de representativiteit van de Kamers, aan de heipalen van onze democratie knagen. Was het in de jaren dertig niet de NSB die eveneens voortdurend mopperde op het parlement en meende dat de „heren in Den Haag” van geen kanten „het volk” vertegenwoordigden?
Toch doen politici er verstandig aan juist niet te veel aandacht te schenken aan het nieuwste speeltje van de PVV. Daar zijn ten minste vier redenen voor:
Wilders en de zijnen begeven zich met dit taalgebruik weliswaar op een gevaarlijk pad, maar keren zich anderzijds niet, of nog niet, rechtstreeks tegen de democratie. Dat het parlement afgeschaft moet worden, horen we hen niet zeggen. Daarbij komt dat rechtse politici op dit terrein geen monopolisten zijn. Ook het linkse populisme heeft een traditie van schelden op de volksvertegenwoordiging. Zo schimpte Domela Nieuwenhuis, na zijn vertrek uit de Kamer, dat het woord parlement was samengesteld uit parler en mentir, de Franse woorden voor spreken en liegen. En in SP-kringen werden vertegenwoordigende organen, in navolging van kameraad Lenin, lange tijd aangeduid als „kletscolleges.”
De Tweede Kamer koos er in het verleden zelf voor amper nog censuur uit te oefenen op het taalgebruik van zijn leden. Tot 2001 schrapte de Kamervoorzitter onwelvoeglijke woorden uit de handelingen, maar sindsdien kent de volksvertegenwoordiging geen „lijkenregister” meer. Zegt iemand: „Effe dimmen!” tegen de voorzitter, dan blijft dat in het stenogram staan. En roept een ander tegen de premier: „Doe eens normaal, man!”, dan blijft ook dat voor altijd geboekstaafd.
De vrijheid van meningsuiting is in ons land bijna onbegrensd. „Schelden doet geen zeer, maar slaan blijf je af”, lijkt van hoog tot laag hét motto te zijn geworden. Dat geldt, juridisch gezien, in nog sterkere mate voor Kamerleden, die zich in het uiterste geval kunnen beroepen op hun parlementaire onschendbaarheid.
Wilders en zijn fractiegenoten zijn geboren provocateurs. Hun creatieve stijlbloempjes, zoals „asieltsunami”, „kopvoddentaks” en „nepparlement” laten zij in de volksvertegenwoordiging niet alleen vallen om er adequaat hun mening mee te vertolken, maar vooral ook in de hoop fel te worden tegengesproken. Dat geeft hun immers een uitgelezen kans hun term en gedachte nog een keer of drie de zaal in te slingeren, zodat die in de hoofden van hun luisteraars resoneert en verankerd raakt? En zo bepalen zíj het debat.
Moet de Haagse politiek dan alles maar over haar kant laten gaan? Dat beslist niet. De beste en enige aanpak lijkt te zijn dat de Kamervoorzitter Wilders en de zijnen kort, kordaat en consequent corrigeert. „Nee, meneer Wilders, wij zijn geen nepparlement. En u doet er beter aan dat woord niet meer te gebruiken. Punt uit.”
Dus niet zoals Van Miltenburg, die tijdens de Algemene Beschouwingen, toen de PVV-leider de term voor het eerst lanceerde, níét ingreep, maar drie weken later, toen zijn partijgenoot Fritsma hem herhaalde, wél. Veel beter was de reactie van Senaatsvoorzitter Broekers-Knol, die PVV-senator Faber-van de Klashorst meteen na gebruik van het n-woord effectief terugfloot.
Zeker, Wilders en zijnen verdienen weerwoord. Maar dan kort en krachtig. En daarna: „…en gaat over tot de orde van de dag.”
Zie ook Accent pag. 6 en 7.