Tweehonderdjarig tweekamerstelsel heeft langste tijd gehad
De Staten-Generaal vieren op 16 oktober een feestje. Beide Kamers staan dan in een bijzondere verenigde vergadering stil bij 200 jaar tweekamerstelsel. „Dat stelsel is een vergissing en zal niet houdbaar blijken. De representatieve democratie daarentegen, die houdt het zeker nog een eeuw uit.”
Een „mislukte copie naar Engelsch model”, noemde de 19e-eeuwse politicus mr. G. Groen van Prinsterer ons tweekamerstelsel. De Leidse politicoloog prof. dr. R. B. Andeweg geeft hem groot gelijk. „Ons stelsel is een vergissing. Een Tweede én Eerste Kamer zijn nergens voor nodig.”
Het tweekamerstelsel is ontstaan in 1815, toen de bestaande Staten-Generaal werden gesplitst in twee aparte huizen. De Eerste Kamer werd vooral in het leven geroepen op verzoek van de Belgische leden van de toenmalige commissie die een wijziging van de Grondwet moest voorbereiden voor het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden.
Die vorming van een Eerste Kamer „is in strijd met de Nederlandse traditie”, aldus Andeweg. „Die is er een van één Staten-Generaal, met één Kamer. Het is jammer dat het zo gelopen is.”
We komen er niet meer van af, vreest de Leidse wetenschapper. „Al was het maar omdat wij de kalkoen inspraak hebben gegeven in het kerstmenu.” De Eerste Kamer moet namelijk zélf instemmen met zijn eigen opheffing.
In de Grondwet van 1815 werd ook een artikel opgenomen waarin staat dat de Staten-Generaal „het gehele Nederlandse volk” vertegenwoordigen. Dat artikel heeft sindsdien alle grondwetswijzigingen overleefd.
Over vertegenwoordiging bestaan drie opvattingen, schetst Andeweg. De eerste is dat het parlement qua samenstelling een afspiegeling moet zijn van de bevolking. De tweede is dat parlementariërs de mening van hun kiezers moeten vertolken. De derde is dat het volk vertegenwoordigers kiest, die vervolgens zelf uitmaken wat in het algemeen belang is.
Die laatste opvatting is onder Nederlandse Kamerleden de meest gangbare, weet Andeweg, al neemt de populariteit van die gedachte af. Veel kiezers daarentegen vinden dat parlementariërs zo goed mogelijk moeten verwoorden wat zíj willen. Die kloof is potentieel gevaarlijk, waarschuwt hij. „Die kan de democratie onder druk zetten.”
Verwijt
Tijdens de algemene politieke beschouwingen bruuskeerde PVV-leider Wilders zijn collega’s met het verwijt dat de Tweede Kamer een „nepparlement” zou zijn omdat een Kamermeerderheid anders denkt over het toelaten van vluchtelingen dan het grootste deel van de bevolking.
„Als je vindt dat het parlement een afspiegeling moet zijn van de opvattingen die onder de bevolking leven, dan heeft Wilders op dit specifieke punt gelijk”, analyseert Andeweg. „Maar dit thema is nu net wel een uitzondering.”
Alleen als het gaat om vraagstukken als de multiculturele samenleving, Europese integratie en de doodstraf „zie je een duidelijk verschil in opvatting tussen kiezers en Kamer.” Bij verreweg de meeste thema’s –of dat nu euthanasie betreft of inkomensverdeling– is de schakering aan opvattingen in de Kamer net zo breed als onder de bevolking. „De afwijking is op de meeste dossiers verwaarloosbaar klein.” Gemakshalve negeert Wilders dat.
Daarom vindt Andeweg het „behoorlijk arrogant” van de PVV-voorman om de Kamer uit te maken voor een nepparlement. „Met evenveel reden zou je Wilders een nepparlementariër kunnen noemen, omdat hij niet net als de andere Kamerleden een oplossing probeert te zoeken voor het vluchtelingenvraagstuk waarmee het hele volk is gediend. Hij richt zich puur op een deelbelang.”
Zo, meent Andeweg, maakt Wilders zijn visie op een goed parlement maatgevend. „Maar de ene opvatting over wat een goede manier van vertegenwoordigen is, is niet democratischer dan een andere.”
Algemeen belang
Waar de founding fathers van ons huidige tweekamerstelsel het over eens waren, was dat Kamerleden het algemeen belang dienen, en niet opkomen voor deelbelangen. „In de tijd dat onze Grondwet werd ontworpen, waren de belangen van de provincies de belangrijkste deelbelangen”, schetst Andeweg. „Maar je moest als Kamerlid zweren dat je geen provinciale belangen ging vertegenwoordigen.” De belangen van specifieke groepen als arbeiders of vrouwen speelden destijds nog geen rol.
Een „groot probleem” is volgens de politicoloog de opkomst van ”single issue”-partijen, die slechts op één hoofdonderwerp focussen, zoals ouderen of dieren. „We hebben de Boerenpartij gehad, de Middenstandspartij. Die zijn allemaal weer verdwenen. De laatste tijd zie je echter dat sommige ”single issue”-partijen –de PVV, de Partij voor de Dieren– een wat meer blijvende positie lijken in te nemen.”
Een „betreurenswaardige ontwikkeling”, meent Andeweg. Kennelijk hebben bepaalde groepen kiezers het gevoel dat gevestigde partijen onvoldoende oog hebben voor onderwerpen als de islam en dieren, constateert hij. „Normaal gesproken nemen bestaande partijen de nieuwkomers de wind uit de zeilen door hun punten over te nemen. Hier gaat dus iets niet goed.”
Hij hoopt dat er geen sprake is van een trend. „Dan wordt het namelijk wel heel moeilijk zakendoen in het parlement. Partijen moeten uiteindelijk een afweging maken tussen verschillende deelbelangen. ”Single issue”-partijen hebben daar moeite mee en zullen ook minder snel compromissen sluiten.”
Andeweg hoopt daarom dat partijen als PVV en PvdD zich ontwikkelen tot partijen die een „echte visie hebben op het algemeen belang”, of dat ze „verdampen omdat andere partijen zich beter over de deelbelangen ontfermen.”
Superlage kiesdrempel
De „superlage” kiesdrempel in Nederland waarborgt volgens Andeweg dat vrijwel iedere opvatting kan doordringen tot het parlement. „Wereldwijd gezien is er bijna nergens een systeem dat zo open is.”
Daar komt bij dat burgers zich sinds kort via een raadgevend correctief referendum kunnen uitspreken over een recent aangenomen wetsvoorstel.
Toch verwacht de politicoloog dat het huidige tweekamerstelsel „niet houdbaar is.” De Tweede en de Eerste Kamer worden namelijk op verschillende momenten gekozen. Door de heftige en snelle verschuivingen in de kiezersgunst komt het steeds vaker voor dat beide Kamers verschillende meerderheden hebben. „Dat maakt het bijna onmogelijk om kabinetten te vormen die in beide huizen een meerderheid hebben. Dat is een te grote beperking van de daadkracht van een regering.”
De representatieve democratie daarentegen houdt het volgens Andeweg „zeker nog een eeuw uit.” Onderzoek na onderzoek wijst uit dat burgers „best wel politiek geïnteresseerd zijn”, maar absoluut geen zin hebben om zelf dagelijks mee te regeren. „Kiezers zullen dat altijd willen overdragen aan representanten. De vertegenwoordigende democratie zal dus blijven bestaan.”
„Als het je niet bevalt, dan kun je op een andere partij stemmen. Wat een voorrecht!”
De Staten-Generaal „vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk”, stelt artikel 50 van de Grondwet. Maar voelen RD-lezers zich ook echt vertegenwoordigd?
We hebben een „nepparlement”, meent H. J. Steller. „Ik ben Nederlander, protestant, blank, getrouwd, kostwinner. Heb zeven kinderen, ben goed opgeleid. Er is momenteel geen enkele partij die mij vertegenwoordigt.”
„Ik vind mij niet vertegenwoordigd”, antwoordt A. Riezebos. „En velen met mij die in het oosten van het land wonen. Alles gaat over het westen van Nederland. Wij zijn alleen goed voor belastingbetaling.”
„Je kunt stemmen wat je wilt”, reageert Baukje Wester-Westra, „het kabinet doet toch wat het wil.”
W. J. Graat voelt zich al tientallen jaren lang „absoluut niet” vertegenwoordigd. „Na het uitbrengen van je stem sta je machteloos te kijken hoe er wordt gerotzooid door politici die er geen enkele moeite mee hebben om door middel van leugens, bedrog en zelfs diefstal hun eigenbelangen en die van vriendjes te behartigen.”
„De narigheid met het parlement is, dat men niet meer kan zeggen wat men denkt”, stelt Ruud Kraan. „Men hobbelt achter de eigen partij aan, terwijl vele Kamerleden graag wat anders hadden willen zeggen. Dus men vertegenwoordigt totaal niet de mening van de Nederlander. Stoppen met deze poppenkast!”
Er zijn zeker debatten „die onzinnig zijn”, zegt Andries Lobbezoo. „Maar wie zou het beter kunnen?”
In het parlement „zitten wel mensen die ik vertrouw en van wie ik geloof dat ze de zaken die zich voordoen, zullen beoordelen vanuit een kader dat ik met hen deel”, laat Leen Mak weten. „Op die manier voel ik mij zeker vertegenwoordigd, ook al zal de partij waarop ik stemde op onderdelen een ander standpunt innemen dan ik zelf zou hebben gedaan.”
Louwe de Boer Wzn. weet zich „echt vertegenwoordigd” door de SGP. „Wel zie ik soms dat er besluiten worden genomen waar een gedeelte van de bevolking het absoluut niet mee eens is, maar dit is het nadeel van het systeem.”
In een democratie gebeurt niet altijd precies waar je als kiezer op rekende, vult H. P. Zwaanswijk aan. „Maar als het je niet bevalt, kun je bij de volgende verkiezing op een andere partij stemmen. Wat een voorrecht in dit land!”
„Ik dacht dat onze volksvertegenwoordiging tegenwoordig in Brussel zit ;-)”, grapt Mark van Buuren.
PVV-leider Wilders maakt de Tweede Kamer recent uit voor een „nepparlement.” Ten onrechte, meent Jurian van der Ree. „Het parlement is een goede afspiegeling van de kiezers. Ik denk dat Wilders soms de democratie niet kan verkroppen. De kiezer heeft een parlement gekozen, en het parlement vertegenwoordigt die kiezer. Wilders vindt dit dan misschien frustrerend, omdat hij geen steun vindt voor zijn ideeën. Het is dan erg gemakkelijk om te zeggen dat het parlement een nepparlement is, en zo onvrede te kweken onder de bevolking. Het zou Wilders sieren als hij zijn verlies zou nemen.”
„De volksvertegenwoordiging was bedoeld om het hele volk te vertegenwoordigen”, constateert Mariëtta van der Tol. „Maar het nastreven van gefragmenteerde belangen lijkt nu de corebusiness te zijn van de afzonderlijke politieke partijen.”
Ze wijst erop dat „onze medeburgers op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba nog steeds collectief zijn uitgesloten van invloed op de Eerste Kamer”, doordat zij geen deel uitmaken van een provincie. „Ongehoord”, meent ze. „Dit is een principieel constitutioneel probleem, omdat de Eerste Kamer feitelijk niet het hele Nederlandse volk vertegenwoordigt.”
„Voelt u zich vertegenwoordigd?” is een „verkeerde vraag”, vindt Rudolf van Binsbergen. „Wij worden vertegenwoordigd door de Staten-Generaal, zo staat er in artikel 50 van de Grondwet. We hebben het ermee te doen. En langs de zijlijn roepen is gemakkelijk – de Bijbel roept op tot iets anders: gebed voor de overheid.”
Festiviteiten
Het hoogtepunt van de viering van 200 jaar tweekamerstelsel is een bijzondere verenigde vergadering van de Tweede en de Eerste Kamer op 16 oktober in de Ridderzaal.
Daarnaast houden beide Kamers op 9 en 10 oktober open huis. Er zijn dan rondleidingen in de gebouwen op het Binnenhof, lezingen, ontmoetingen met Kamerleden, historische figuren, een speurtocht voor kinderen en muzikale optredens. Voor de rondwandelingen is een toegangskaart nodig; die is gratis te bestellen via internet of op 9 en 10 oktober af te halen op het Plein in Den Haag.
In en rond de Tweede Kamer is vanaf dinsdag een tentoonstelling te zien over de geschiedenis van het parlement en zijn rol in de samenleving.