Cultuur & boeken

Reizen in Insulinde

Naar de slotwoorden van Multatuli’s ”Max Havelaar” (1860) slingerde het prachtige rijk van Insulinde –zijn poëtische benaming van de Indonesische archipel– zich als een gordel van smaragd om de evenaar.

dr. O.W. Dubois

25 September 2015 09:25Gewijzigd op 15 November 2020 22:04
”Koets van de sultan van Solo, Mangkoe Nagoro IV, met gouverneur-generaal van Nederlands-Indië”, geschilderd door Pieter Alardus Haaxman (1867).  Foto Rijksmuseum
”Koets van de sultan van Solo, Mangkoe Nagoro IV, met gouverneur-generaal van Nederlands-Indië”, geschilderd door Pieter Alardus Haaxman (1867). Foto Rijksmuseum

Binnen dit prachtige rijk hebben Nederlanders, gefascineerd door de als exotisch ervaren natuur en samenleving, velerlei reizen gemaakt.

In de bundel ”Een tint van het Indische Oosten. Reizen in Insulinde 1800-1950” wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen de wetenschappelijke ontdekkingsreizen van de negentiende eeuw en de meer toeristische reisverslagen van de twintigste eeuw. De bundel, die 23 bijdragen telt, werd aangeboden aan Olf Praamstra bij zijn afscheid als hoogleraar Nederlandse cultuur in contact met andere culturen aan de Leidse universiteit.

Centraal in al deze bijdragen staat wat men noemt de vraag naar het koloniale discours. Dat wil zeggen de expliciete of impliciete vooronderstellingen van de reizigers, zoals de vanzelfsprekende westerse superioriteit, en de tegenstelling beschaafd-onbeschaafd. De reisverslagen, zo schrijven de redacteuren in hun inleiding, weerspiegelen de koloniale ideologie, al was er daarnaast tevens ruimte voor kritiek op de eigen cultuur.

De grootsheid van de ongerepte paradijselijke natuur op Java wekte bij Franz Wilhelm Junghuhn (1809-1864), een tot Nederlander genaturaliseerde Duitse natuurwetenschapper, diepe gevoelens van ontzag en kleinheid, zo schrijft Jacqueline Bel. Junghuhn was auteur van het vierdelige en 3000 bladzijden tellende werk ”Java, deszelfs gedaante, bekleeding en inwendige structuur (1852-1854)”. In een eenzame uithoek van Java was hij omringd door een woud met een onbegrensde rijkdom aan planten en dieren, boven hem schitterde even ondoorgrondelijk de hemel met zijn eeuwige lichten en aan zijn voeten lag de onmetelijke oceaan die hem een beeld der eeuwigheid was, en hij dacht aan de zwakke krachten van een mens, aan de korte duur van een menselijk leven en verzonk in diepe weemoed bij het zien van de onuitputtelijke natuur. Terecht typeert de schrijfster deze visie op de natuur als romantisch.

Van een verregaande romantisering van het landschap is eveneens sprake bij schrijfster Augusta de Wit (1864-1939), zo laat Arnout Arts in zijn bijdrage zien. Voor haar was Indië in de eerste plaats het land van de ongeëvenaarde schoonheid van de natuur. Een fraai voorbeeld is het volgende citaat: „Een bevende stralengloed schoot plotseling uit over de biezen en het rietgras van het moerasland, de glinsterende, met halmen doorprikte waterspiegel werd purperrood; langs het kanaal, dat voortgleed als een gloeiende lavastroom, leken de breed-bochtende pisangbladeren fonteinen van purper licht, en de palmen en het fijne mimosa-gebladerte werden doorzichtig, bijna onstoffelijk, in den alles doorglorenden rosen schijn.”

In hun waarneming van de bevolking brachten onze reizigers hun eigen westerse en koloniale vooronderstellingen mee. Een duidelijk voorbeeld hiervan, zo valt te lezen in de bijdrage van Jaap Grave, is de letterkundige Jan ten Brink (1834-1901), wiens ”Reisschets op de grenzen der Preanger” (1861) getypeerd wordt als een actieve bijdrage aan de representatie van het wereld- en waardesysteem van het kolonialisme, van de westerse wereldbeschouwing.

Een bijzondere reizigster was de arts en feministe Aletta Jacobs (1854-1929), die in 1912-1913 door de Indonesische archipel reisde. In haar ”Reisbrieven” (1913), zo schrijft Vilan van de Loo, toonde zij zich veelal een onbevangen en scherpzinnige waarneemster, stond zij open voor de ontmoeting met andere mensen en een vreemde cultuur, had zij grote waardering voor de Javaanse kunstzin, maar ook zij ontkwam niet aan het beperkte koloniale perspectief. Verwonderlijk echter, zo merkt de auteur op, dat een wetenschapster van haar statuur zich daarbij niet bewust was van haar eigen beperkingen.

De bundel geeft een goed inzicht in de ervarings- en belevingswereld van een keur van reizigers in Nederlands-Indië. Door het vaak tamelijk theoretisch karakter van de bijdragen is deze uitgave echter voornamelijk van wetenschappelijke betekenis.


Boekgegevens

Een tint van het Indische Oosten. Reizen in Insulinde 1800-1950,
Rick Honings en Peter van Zonneveld (red.); 
uitg. Verloren, Hilversum, 2015; ISBN 978 90 8704 522 7; 304 blz.; € 27,-.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer