„Gereformeerde traditie kan leren van levensfilosofen”
Wil de gereformeerde theologie de toegang tot de eigen bronnen openhouden, dan zal ze zich moeten bezighouden met het denken van levensfilosofen. Dat stelt Herman Oevermans, werkzaam aan de Christelijke Hogeschool Ede, in het jongste nummer van Wapenveld.
In zijn artikel evalueert hij het denken van de filosoof Gerard Visser, die eind mei aan de Universiteit van Leiden afscheid nam. Visser sluit in zijn werk aan bij „levensfilosofen” zoals Nietzsche, Heidegger en Benjamin – denkers die aandacht vragen voor de vervreemding van de mens in een maakbare wereld. Denkers ook die aandacht vragen voor de menselijke ervaring. Oevermans schrijft: „Wat mij in Vissers bezinning vanaf het begin heeft gefascineerd is dat ik een taal ontdekte die stem gaf aan wat mij in mijn spirituele biografie het meest getroffen heeft: de bewogenheid van het leven. Ik vond daar vrij letterlijk geen woorden voor, terwijl de ervaring zich aandiende. Nu, jaren later, begrijp ik waarom. Bevindt ook (gereformeerde) theologie zich begripsmatig niet nog grotendeels in de baan van een versleten metafysica?”
Oevermans plaatst het ontstaan van de levensfilosofie tegen de achtergrond van de wetenschappelijke en industriële revoluties in de negentiende eeuw. „Daardoor ontstond een enorme welvaartsverhoging, maar ook een vervreemding. Aan de ene kant een exploitatie van de wereld die haar weerga niet kent, anderzijds een ervaring van beklemming. Het is een raadselachtig proces dat leidde tot bezinning in de Duitse filosofie en de Franse schilderkunst: op deze instrumentele manier van omgaan met de werkelijkheid wordt het leven geweld aan gedaan.”
De wortels van deze instrumentele manier reiken volgens Oevermans tot aan het begin van de Europese metafysica, die begon bij de Grieken en gekenmerkt wordt door een meer uitwendige, voorwerpelijke, benadering
Voor hem ligt hier een lijn naar de gereformeerde traditie. „De bevindelijke vaderen zeiden al: de voorwerpelijke taal is een andere dan de onderwerpelijke taal. De taal van het innerlijk is een andere dan die waarmee we de buitenwereld beschrijven. Je ziet dat de levensfilosofen zich keren tegen het overgeleverde Europese denken. Daarin staat de objectiveerbaarheid en maakbaarheid van de dingen centraal. Het is een type denken dat het leven geweld aandoet. Zo zou je ook de theologische taal kunnen bevragen: doet ze wel recht aan religieuze ervaringen die beschreven worden of niet? Als je met die levenfilosofie het geheim van elk leven serieus neemt, moet je ook serieus nemen dat God met zijn kinderen een eigen weg gaat. Gevoeligheid voor uniciteit van ieder leven is een heel Bijbels gegeven. Een bezinning op de existentiële dimensie van onze eigen geloofstraditie zal vruchtbaar zijn, om deze te ontdoen van de verouderde taal die de fenomenen insnoert.”