Indiëveteraan Van den Hardenberg: gespaard in de kogelregen
„Schiet er dwars doorheen!” zeiden zijn makkers toen de struiken bewogen. Daar ergens moest de vijand zitten. „Even wachten”, zei Kees van den Hardenberg. Toen kwam er een vrouw tevoorschijn, met een baby op haar arm. „Wat was ik blij dat ik niet had geschoten.”
Militairen in Nederlands-Indië leefden soms onder hoogspanning, zegt Van den Hardenberg. „Ik heb makkers om me heen zien vallen, dodelijk getroffen.” Het ging hard tegen hard. „Totdat de strijd voorbij was en we opstandelingen de hand gaven die ’s morgens nog op ons hadden geschoten.”
Morgen houden veteranen in Roermond de jaarlijkse herdenking voor hun omgekomen makkers, die op jonge leeftijd een graf in vreemde bodem kregen. Ontroerd: „Zij kwamen om; ik mocht weer naar huis. En dan denk je: Wat hebben we met ons leven gedaan?”
De 87-jarige veteraan uit Elspeet is eenmaal teruggeweest in Indonesië, na meer dan veertig jaar. „Alle plaatsen waar ik gelegerd ben geweest, hebben we bezocht.”
Verkering uit
Van den Hardenberg moest in december 1947 naar Indië. „Dat wist ik al toen ik een halfjaar eerder opkwam. Sommigen waren blij dat ze werden afgekeurd. Maar daar hoefde je niet zo blij mee te zijn, want dan mankeerde je wat.”
De jonge Elspeter werd goedgekeurd. Dat hij werd uitgezonden, vond hij niet zo erg. „Je reisde in die tijd weinig; ik was niet verder geweest dan Zwolle en Amersfoort. Dus Indië was een avontuur. Je wilde weleens wat. Anderzijds bleef je ook wel graag thuis. Voor mijn ouders was het erger. Mijn enige broer had als dwangarbeider in Duitsland gezeten. Hij was in 1945 heelhuids teruggekomen. En nu moest ik weg. In Indië heb ik eenmaal een papieren plaatje gekregen waarop mijn ouders, broer en drie zussen wat hadden ingesproken. Dat plaatje draaide ik zo vaak dat het kapotging.”
Het contact verliep verder via briefwisseling. „Ik heb er stapels geschreven en kreeg er ook veel. Uit ons gezin en van anderen. Een brief van onze ouderling heb ik altijd bewaard.”
De afstand was groot. „Een van mijn makkers kreeg bericht dat zijn moeder was overleden, een ander vernam dat zijn kind ziek was. Maar ze konden niet naar huis.”
Van den Hardenberg had verkering met een meisje uit Apeldoorn. Hij was lang niet de enige militair van wie de relatie niet bestand bleek tegen de langdurige scheiding. „Marie schreef steeds minder, totdat ik een mooie brief van haar vader kreeg die eerlijk aangaf hoe de vork in de steel zat.”
Celebes
Kees van den Hardenberg zat bij de Prinses Irenebrigade, maar werd bij aankomst op Sumatra ingedeeld bij het legeronderdeel 5 RS: „Onze hele compagnie werd overgeheveld naar de stoottroepen, omdat een ‘compie’ stoottroepen naar de militaire politie was gegaan.”
De eerste tijd zat hij op het eiland Celebes. „Daar was het rustig. Het was kort na de zuiveringsacties van kapitein Westerling, die de bevolking door zijn optreden flink schrik had aangejaagd.”
Slechts een enkele keer kwam hij een bekende tegen. „Ik moest naar de militaire tandarts. Die bleek vroeger bij m’n vader op de melkwagen te hebben gezeten.”
Makkers omgekomen
Het grootste deel van zijn Indische periode verbleef Van den Hardenberg op Midden-Java. „Veel patrouille lopen. Soms werden we aangevallen. „Hollanders, geef je maar over”, schreeuwden ze dan, maar dat deden we natuurlijk niet.
Ik was brenschutter. Het is wel gebeurd dat bij een aanval onze commandant, Holwerda –schoolmeester in Nunspeet–, zich voorover liet vallen. Ik was brenschutter, zette direct m’n geweer op zijn rug zodat ik een stevige ondergrond had, en vuurde. Of ik mensen geraakt heb? Daar praat ik niet over. Je moest je plicht doen.
Op een morgen hoorden we hevig geweervuur. We moesten direct de auto in en op pad. Plotseling werden we van boven uit een huis beschoten. De kogels vlogen dwars door de wagen. Drie van ons werden geraakt, van wie er twee direct dood waren. De man pal voor me werd getroffen, de man naast me ook. Een van hen gorgelde; ik trok hem naar me toe, maar we konden niets meer doen.”
Hinderlaag
„Tijdens een patrouille zei de grootmajoor tegen onze groep: „Gaan jullie maar binnendoor, dan lopen wij om en daarna ontmoeten we elkaar weer. Maar die ontmoeting kwam niet, want wij liepen in een hinderlaag. Weer werden er drie van ons geraakt. Toen er werd geschoten, sprong ik in een gat. Een soldaat van de inlichtingendienst liep net achter me. Hij wilde ook in dat gat springen, maar dat was vol. Hij werd getroffen en zei tegen me: „Waarom moet ik dood en jij niet?” Toen blies hij de laatste adem uit.”
Het omkomen van makkers was ingrijpend. „Je kende hen door en door, je wist of ze verkering hadden. Ze waren jong en verlangden er ook naar om naar huis terug te gaan. Maar daar zijn ze nooit gekomen.”
Sommigen overleden aan een tropische ziekte. „Zelf heb ik amoebedysenterie gehad. En malaria; daar ben ik behoorlijk ziek van geweest en het speelde later in Nederland weer op.”
Sigaretten en klappers
In december 1949 erkende Nederland de Indonesische republiek. De strijd was voorbij. „We maakten contact met de groep tegenover ons door een grote witte vlag omhoog te steken. Zij deden dat ook en twee van hen kwamen tevoorschijn en riepen dat twee van ons ook naar voren moesten komen. Even later kwamen we in een kampong en daar zaten wel veertig vrijheidsstrijders op de grond met hun wapen naast zich. We gaven onze tegenstanders sigaretten. Zij klommen in een boom om klappers –kokosnoten– voor ons te plukken. De melk daaruit konden we drinken.
Toen we weer op pad gingen, bood hun commandant aan ons weg te brengen, want een andere groep van veertig opstandelingen was nog in het veld en wist misschien niet dat de strijd voorbij was. Al schreeuwend trok hij hun aandacht, zodat we ongedeerd naar ons bivak konden.”
Niet gevaccineerd
In mei 1950 keerde Van den Hardenberg in Nederland terug. Dat ging niet zonder slag of stoot. „Met andere niet-gevaccineerden moest ik in Batavia in quarantaine. Een officier had tegen me gezegd: „Joh, loop even mee naar het hospitaaltje. Een klein spuitje maar.” Ik zei: „Ik wil twee spuitjes, één tegen de dood en één tegen ziekte.” Die kon hij niet geven. Ik gaf aan dat ik het niet durfde te doen. De officier klopte me op de schouder en zei dat hij alles zou doen om ons naar huis te krijgen.
De rest van mijn compagnie mocht veel eerder weg, maar kreeg oponthoud. Uiteindelijk waren wij een week eerder in Nederland dan zij. We kregen extra artsen mee aan boord, maar die moesten erkennen dat er tijdens de reis bijzonder weinig ziekte was geweest.”
Geen begeleiding
Na zijn aankomst met het schip de Zuiderkruis in Rotterdam ging de reis verder per bus. „Die stopte in Elspeet voor ons huis, waar de hele familie buiten stond. Ik weet niet waarom, maar ik groette eerst grootmoeder. Daarna gaf ik de anderen een hand. Zoenen was er niet bij; dat deed je niet.”
Hij was precies op tijd: tien dagen later trouwde zijn broer en Kees –nog in uniform– trad op als getuige.
De militair werd weer melkrijder. „Je moest wennen; alles was zo klein.” Zijn ervaringen droeg hij mee. „Begeleiding was er in die tijd niet; je moest alles zelf verwerken.”
Behalve reünies van veteranen bezocht Van den Hardenberg ook een aantal keren een herdenking. „Te weinig, eigenlijk; je werkte en was druk. Maar aan de kameraden die omgekomen zijn, heb ik nog vaak teruggedacht.”
In de rats
Van den Hardenberg is eenmaal in Indonesië teruggeweest. Begin jaren negentig nam hij met zijn vrouw, Willy van Marion, deel aan een veteranenreis. „Vroeger waren we weken onderweg, per schip. Nu waren we na 24 uur in Indonesië.”
Hij voelde zich er niet direct veilig. „Bij aankomst stonden er betjaks klaar, fietstaxi’s. Ik durfde niet met iemand uit de bevolking op pad. Mijn vrouw wel; ze wilde naar het postkantoor om de kinderen te bellen. Van de drie betjaks gingen er twee rechtsaf; die met mijn vrouw linksaf, de kampong in. Toen heeft ze toch wel even in de rats gezeten. Maar ze werd keurig bij het postkantoor afgeleverd. Later bleek dat de vrouwen in de andere twee betjaks erg over haar ingezeten hadden.”
Drie weken lang trokken ze langs de oorden op Java en Sulawesi (het vroegere Celebes) waar hij als militair verbleef. Tot slot gingen ze nog twee dagen naar Bali. „Een vroegere commandant van de Indonesiërs kwam bij onze groep op bezoek. Zo zaten we met een vroegere vijand te praten. Dat bracht mij nog de oplossing van een raadsel. Tijdens de tweede politionele actie waren we naar Djokja gegaan. Het was de eerste keer dat ik in een vliegtuig zat. We verwachtten tegenstand, maar het was er heel rustig. Ik vroeg die commandant nu, na zo veel jaar, hoe dat kwam. Hij zei: We verwachtten jullie helemaal niet, dus we hadden een grote oefening buiten de stad.”