Niemand weet het
Handelingen 1:7
„Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft.”
Het betaamt ons niet wijs te willen zijn boven iets wat geopenbaard is of door verwaande vragen al te nieuwsgierig te zijn naar de tijd en het uur waarop de Heere ten oordeel komt. Anders komt tot ons het verwijt dat Jezus Zijn jongeren gaf toen ze naar de tijd en het uur van Zijn toekomst vroegen: „Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft” (Handelingen 1:7). Daarom zegt Paulus ook: „Maar van de tijden en gelegenheden, broeders, hebt gij niet van node dat men u schrijft” (1 Thessalonicenzen 5:1). De mond der waarheid bekent zelf: „Maar van die dag en die ure weet niemand, noch de engelen die in de hemel zijn, noch de Zoon” (namelijk naar Zijn menselijke natuur in de staat van Zijn vernedering, Markus 13:32). Wel is waar dat de alwijze God het beliefd heeft ons vele dingen over het laatste oordeel te openbaren. Maar uur en tijd heeft Hij alleen aan Zijn geheime en verborgen raad voorbehouden, en zulks om heilige redenen en oorzaken, waarin Hij Zijn goddelijke wijsheid doet uitblinken. Want indien de mensen de dag en het uur wisten, ze zouden –vooreerst– te zeker en te gerust worden, zeggende met die knecht in Lukas 12:45: „Mijn heer vertoeft te komen.”
Koenraad Mel, predikant te Hersfeld
(”Bazuinen der eeuwigheid”, 1752)