Krimphoogleraar: Wie wil er nu niet op Gronings platteland wonen?
GRONINGEN. Ontwikkelingen in gebieden die kampen met forse bevolkingskrimp boeien haar al jaren. Als bijzonder hoogleraar richt dr. Bettina Bock vanaf volgende maand in het bijzonder haar blik op Noord-Nederland.
Een week lang fietste dr. Bock (56), als plattelandssocioloog werkzaam aan Wageningen University, deze zomer door de provincie Groningen. „Ik kwam in plaatsen als Roodehaan en Winsum. Mooie dorpen, weidse blikken. Ik vond het prachtig en dacht: Wie wil hier nu niet wonen? Als je niet gefocust bent op leegstaande huizen en gesloten winkels, zie je vooral levendige dorpen.”
De leefbaarheid in krimpgebieden in Noord-Nederland is de komende vijf jaar voor Bock onderwerp van onderzoek. Per 1 september gaat ze, naast haar werk in Wageningen, aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) aan de slag als eerste bijzonder hoogleraar bevolkingsdaling en leefbaarheid. Daarbij gaat het onder meer om de kwaliteit van de woonomgeving, vrijkomend onroerend goed, toegankelijkheid van voorzieningen en mobiliteit.
Hoe typeert u de situatie in de noordelijke krimpgebieden?
„De leefbaarheid staat door allerlei oorzaken onder druk. Dat heeft niet alleen te maken met krimp van de bevolking, maar ook met algemene ontwikkelingen zoals hervorming van de gezondheidszorg en de crisis. Tegelijk zie je initiatieven van bewoners om iets aan de problemen te doen, bijvoorbeeld door andere vormen van vervoer te organiseren. Dat is typisch voor plattelandsbewoners, die altijd al wat eigengereid en zelfredzaam zijn geweest.”
Waarop richt uw onderzoek zich in het bijzonder?
„Het is mooi wat er door burgerinitiatieven wordt ontwikkeld, maar daar zijn wel grenzen aan. Daarbij denk ik onder meer aan de vergrijzing. Op dit moment zijn er veel vitale burgers van 60, 70 jaar, maar hoe is dat over 10, 15 jaar? Ik zal me onder meer richten op de vraag wat overheden kunnen doen om initiatieven te ondersteunen, maar ook hoe ze zelf nieuw beleid kunnen ontwikkelen. Daarin hebben ze een eigen taak, bijvoorbeeld in het bevorderen van meer samenwerking tussen dorpen.”
Kunnen krimpgebieden elders in Nederland ook iets met uw onderzoek?
„Mijn focus ligt op de situatie in Noord-Nederland. Daar zal een aantal specifieke aspecten spelen. Dat moet ik nader onderzoeken. Maar ik constateer wel dat veel processen ook in andere regio’s, zoals Zeeland of de Achterhoek, aan de orde zijn. Het is belangrijk ervaringen uit te wisselen, binnen Nederland, maar ook breder in Europa. Landen zoals Frankrijk en Italië hebben al veel langer met het fenomeen bevolkingskrimp te maken.”
Besteedt u ook aandacht aan de betekenis van kerk en geloof in de krimpgebieden?
„Ik wil me richten op alle aspecten die een rol spelen bij de leefbaarheid in deze regio’s. De kerk is vanouds een instelling die een belangrijke bijdrage levert aan sociale samenhang en onderlinge zorg. Tijdens mijn fietstocht door Groningen zag ik een aantal kerken dat een andere bestemming heeft gekregen. Dat wil niet zeggen dat de kerk of het geloof geen rol meer speelt. Maar daar heb ik nu nog te weinig zicht op.”
Wat wilt u over vijf jaar hebben bereikt?
„Een bevolkingsdaling zorgt voor problemen, maar er zijn ook oplossingen en nieuwe kansen. Ik hoop dat mijn onderzoek eraan bijdraagt dat er op die kansen meer zicht komt en dat dit leidt tot nieuw beleid. Daarbij richt ik me niet alleen op de noordelijke provincies, want deze thematiek raakt Nederland als geheel.
Amsterdam krijgt er elk jaar 10.000 inwoners bij, het westen loopt vol. Daar komt de leefbaarheid onder druk te staan door overbevolking. We moeten erover nadenken hoe we de concurrentie tussen gebieden binnen Nederland maar ook breder in Europa kunnen tegengaan. Het zou niet fair en ook kortzichtig zijn de krimpregio’s alleen als een probleem en verantwoordelijkheid van het noorden te beschouwen.”