God hoort
Psalm 13:4
„Aanschouw, verhoor mij, Heere mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape.”
God ziet bijzonder op de jammer van de ellendige. Als Hij dat doet, dan is Zijn barmhartigheid geweldig. Degene nu die bidt: „Aanschouw toch”, wordt het in dit bidden gewaar dat als God acht wil geven op zijn ellende, Hij ook terstond zijn klacht hoort.
Daarom vervolgt David: „Verhoor mij.” Hij wilde eigenlijk zeggen: „U hebt lang gezwegen, o mijn God, wend nu toch eenmaal Uw genadig oor weer tot mij en aanschouw toch eens mijn ellende, dan zult U zeker mijn gebed en mijn klacht horen. Ik ben bijna hees en moe van mijn roepen, ik kan niet meer en er is geen kracht tot roepen meer aanwezig, ook geen hart, zodat het roepen bijna opgehouden heeft. Ik zoek vergeving, wil mij die schenken, ik begeer genade, wil mij die niet onthouden, ik verlang naar een nieuwe en vaste geest, neem Uw Heilige Geest niet van mij. Ik verlang slechts naar Uw hulp, want des mensen heil is ijdelheid, laat mij Uw hulp en uitredding toch nu ondervinden, opdat ik het eindelijk weet dat Gij mijn lieve Vader en mij genegen zijt, mijn welwillende Vriend en genadige Heere.”
Zo moeten de heiligen in hun nood en aanvechting aanhouden om verhoring van hun gebed. Zo’n roepen om verhoring vinden wij wel 28 keer in de Psalmen. Zie bijvoorbeeld Psalm 143:6, 7 en Psalm 55:2, 3.
Dr. H. F. Kohlbrugge, predikant te Elberfeld
(”Preken Psalm 13”, 1884)