Lodewijk Napoleon kwam niet zonder reden snel naar Leiden
LEIDEN. Het is 12 januari 1807, 16.14 uur. Schipperszoon Adam van Schie (15) gooit wat aardappelschillen in het water van het Steenschuur. Dan gaat hij vis bakken. Het laadruim, met daarin buskruit voor de strijd tegen de Engelsen en met illegale boter, staat open. Plotseling ontploft een kruitvat. De lading vat vlam. Dan volgt er een knal die tot in Friesland te horen is.
Zo zou het gegaan kunnen zijn, ontdekte de Leidse amateurhistorica Arti Ponsen 200 jaar later, bij de herdenking van de Leidse buskruitramp.
Het onderzoek zette ze sindsdien voort. „Er komen nog altijd nieuwe feiten boven water”, zegt ze, gezeten op een terrasje in het boomrijke Van der Werfpark, dat later ontstond.
De gevolgen van de klap waren enorm. Er vielen zo’n 160 doden te betreuren en mogelijk 2000 gewonden. „Dat waren vooral nieuwe rijken die zich aan dit gedeelte, het ”verlengde Rapenburg”, hadden gevestigd, onder wie veel patriotten”, vertelt Ponsen. „Er waren veel kinderen onder de slachtoffers. Pal naast het openbare schooltje stond ook een Joods schooltje. Die waren met de grond gelijkgemaakt.”
Franse koning
Direct na de ramp kwamen tekenaars, schilders en journalisten ter plekke om de situatie in beeld te brengen. De meeste prenten werden gemaakt vanaf het Rapenburg ter hoogte van de Nieuwsteeg en de huidige Doezastraat.
Het afgebeelde doek is van Carel Lodewijk Hansen. „Dat toont het tweede bezoek van de toenmalige koning, de Fransman Lodewijk Napoleon, aan het rampgebied”, weet Ponsen. De eerste keer was de koning vijf uur na de explosie al vanuit Den Haag gearriveerd.
Op het schilderij is het 15 januari. De koning is de man rechts van de officier met witte broek en rode pluim, maarschalk Philips Julius van Zuylen van Nyevelt.
Ze staan voor een halfkapotte woning. „Het laken en de boom bedekken netjes de blote sfinxen op de gevel. Daar sprak men in die tijd schande van.” Dit huis en de ruïne ernaast werden later afgebroken. Daar staat inmiddels nieuwbouw.
Schuilkerk
Het enige wat in het rampgebied van toen nog overeind staat, is de toren van wat nu de Lodewijkskerk heet. Destijds was het een voormalige rooms-katholieke kerk.
De pastoor van de schuilkerk verderop wilde het godshuis graag terug hebben en richtte zijn verzoek aan geloofsgenoot Lodewijk Napoleon. Die ondersteunde dit, zelfs met eigen geld.
Op de plek van de grachtenpanden die op het schilderij in puin liggen, verrees het laboratorium van scheikundige Kamerlingh Onnes. Daar ontdekte hij dat helium bij 269 graden onder 0 vloeibaar werd. „Het koudste plekje op aarde”, lacht Ponsen. Op de foto is een statig gebouw te zien, waar inmiddels studenten wonen.
Rechts van het water bleef het rampgebied leeg. „De staat legde beslag op de grond. Lodewijk Napoleon wilde daar een groots universiteitsgebouw vestigen. Er werd een mooi ontwerp gemaakt, maar hij had geen geld.”
De lege plek werd eerst exercitieterrein en later een park. Rijksmusea en gemeentescholen snoepten er ruimte van af. Het park werd genoemd naar de beroemde burgemeester Van der Werf, die tijdens het beleg van Leiden (1574) zijn arm als voedsel aanbood aan de hongerende bevolking, en niet naar de Franse koning, die veel geld investeerde in de herbouw van Leiden. „Dat lag niet goed in de nationalistische 19e eeuw.”
Wat bracht Lodewijk Napoleon trouwens zo snel in Leiden? Ponsen: „Mogelijk had hij een kind verwekt bij hofdame Aletta van Randwijck, de dochter van de maarschalk op het schilderij. Zij logeerde tegenover het kruitschip, maar overleefde de ramp en bracht haar zoontje later gezond ter wereld.”
zomerserie Stadsgezichten
Dit is het vierde artikel in een serie van acht over stadsgezichten naar aanleiding van oude schilderijen.