Binnenland

Drs. D. Vogelaar: Onderwijsbeleid Dekker een gruwel

Het onderwijsbeleid van staatssecretaris Dekker betitelt hij als „een gruwel.” En het reformatorisch onderwijs heeft „te veel samengeklonterd” en mag de blik „meer naar buiten richten.”

Gerard Vroegindeweij

5 August 2015 08:03Gewijzigd op 15 November 2020 20:52
Drs. D. Vogelaar. beeld RD. Anton Dommerholt
Drs. D. Vogelaar. beeld RD. Anton Dommerholt

Drs. D. Vogelaar, oud-rector van de Pieter Zandt scholengemeenschap in Kampen, is een zachtaardig mens. Maar hij is niet soft. Hij heeft een duidelijke mening en kan soms stevig uit de hoek komen. Hij zegt de dingen die gezegd moeten worden.

Vogelaar koos aan het eind van de jaren vijftig van de vorige eeuw voor het onderwijs omdat hij van kinderen houdt. „De toenmalige pedagogische academie De Driestar vormde mij tot wie ik ben. Daar groeide het verlangen om direct aan de slag te gaan in het voortgezet onderwijs; ik gaf graag een vak. De keuze voor geschiedenis was voor mij een logische; dat was het vak waar ik warm voor liep. Daarom ging ik direct na mijn pa-diploma mijn mo-geschiedenis halen.”

Toch deed Vogelaar uiteindelijk niet zo veel met geschiedenis. „Toen ik in de jaren zeventig met mijn collega Bregman studie ging maken van de cultuur en het mensbeeld, voelde ik de behoefte om me te bekwamen in de pedagogiek. Dat vak ben ik toen gaan studeren in Leiden. Toen ik mijn doctoraal haalde, zat ik ondertussen al in de directie in Kampen.”

Domineesgezin

Vogelaar groeide op in een domineesgezin; zijn vader was predikant in de Gereformeerde Gemeenten. „Liefde voor kinderen heb ik van huis uit meegekregen. We waren thuis met zeven kinderen en ik was de middelste. Er waren helaas ook problemen thuis; mijn vader was meerdere malen overspannen. Toen is het gezin door mijn moeder op bewonderingswaardige manier bij elkaar gehouden. Elke drie jaar verhuisden we. Grappenderwijs zeiden we als kinderen soms tegen elkaar dat we beter een grote caravan aan konden schaffen, dan konden we nóg gemakkelijker verkassen.”

Vogelaar kwam op de Brederodemavo in Utrecht terecht op voorspraak van zijn pa-studiegenoot Albert Juffer. Die gaf les op de Utrechtse mavo en ging theologie studeren omdat hij een roeping had om predikant te worden. „Het christelijke van deze mavo was mijn inziens ver te zoeken; mede daarom besloot ik na een jaar al te solliciteren bij een mavo die een van de voorlopers was van de reformatorische Guido de Brès in Rotterdam. Nog weer een jaar later kwam ik al in de directie terecht en hield een kleine lesgevende taak.”

Op dit moment doet Vogelaar, die in IJsselmuiden woont, wat vrijwilligerswerk bij de evangelisatiepost van de Gereformeerde Gemeenten in Leeuwarden. „Ook leid ik de mannenvereniging in onze kerkelijke gemeente in Kampen. Verder besteed ik veel tijd aan de kleinkinderen. Heel veel. We hebben er twaalf. Ze wonen wel ver weg. Epe is het dichtst bij. Verder in Amsterdam, Groningen, Den Haag en Ecuador.

Verder moet ik wat aan de tuin doen. Ik vind het mooi om geregeld gras te maaien, maar de rest laat ik met vertrouwen aan mijn vrouw over. Pas had ik wat geschoffeld, maar ik had toen ook enkele planten geraakt die niet geraakt hadden mogen worden. Nu mag ik de schoffel niet meer vasthouden, en eerlijk gezegd vind ik dat niet zo heel erg.”

Te soft

Vogelaar hield als leerkracht van verhalen vertellen. „Dat is voor een historicus niet zo vreemd, toch? Als ik uit ”Gulliver’s Travels” vertelde, hingen de leerlingen aan mijn lippen. Ik had best een goede band met leerlingen, als ik het zelf mag zeggen. Ik was ook niet bijzonder streng. Ik was een type docent dat het geluidsniveau liet toenemen en het daarna afkapte, en dat herhaalde zich geregeld. Ik legde niet op de kleinste slakjes zout. Ik hield van gezelligheid in de klas.”

Waar de oud-rector ook van genoot was om samen met collega’s de kinderen als individu te ontdekken. „Ik weet nog dat ik zelf voor het eerst voor een havo-4-klas stond. Dat was best spannend; zo’n groep met puberende leerlingen. Maar gaandeweg ontdekte ik dat ik niet naar de klas moest kijken, maar naar de individuele leerling. Dan gaat er een wereld voor je open. In mijn Guidotijd hielp ik collega-leerkrachten op pad ook om op zo’n manier naar een klas te kijken. Het is heel belangrijk om het individu te zien.”

Sommige collega’s in Rotterdam vonden Vogelaar te soft: „Als er een leerling uit werd gestuurd, wilden enkele leraren alleen maar straf geven, maar ik vond dat er altijd een gesprek moest plaatsvinden. Dat botste weleens. Niet iedereen was van mijn stijl gediend.”

Nadat Vogelaar de groei van de Guido min of meer tot een eind had zien komen, begon het te kriebelen; zou er een post zijn waar hij zelf het een en ander zou kunnen opzetten? „Dat trok mij erg aan. Het pionieren in Rotterdam was mij goed bevallen. Toen kwam Kampen in beeld. Daar was niets. Ik begon met het schrijven van voorlichtingsmateriaal.”

Mannetjesputter

Vogelaar kan bogen op een lange periode waarin hij de onderwijspolitiek van de diverse bewindslieden op de voet volgde. Het eerste wat hem van het hart moet, is dat het reformatorisch onderwijs niet vanzelf van de grond kwam. „Diverse bewindslieden stonden niet te trappelen bij een nieuwe richting. Vrijwel voor elke aanvullende onderwijsvorm moesten we naar de Raad van State. Dat was niet zo leuk.”

Bij de PvdA’ers die de scepter op het departement zwaaiden, heeft Vogelaar gemengde gevoelens: „Minister Van Kemenade was een mannetjesputter, maar met zijn visie voor een middenschool was ik het oneens. Staatssecretaris Wallage heeft veel goede dingen gedaan. Door hem zijn de grote scholengemeenschappen tot stand gekomen. Die bieden leerlingen meer mogelijkheden. Maar massaliteit heeft ook nadelen, daarom wordt er nu binnen grote scholen bewust kleinschaligheid georganiseerd, onder meer door nevenvestigingen. We moeten oppassen dat we nu weer doorschieten, namelijk door categorale mavo’s en andere vormen te organiseren. Dat beperkt de keuzemogelijkheden voor kinderen en het is een vorm van elitair denken waar ik niet van houd. Het is belangrijk dat kinderen de eerste jaren kunnen switchen. Slechts 60 procent van de leerlingen komt direct op de goede plek terecht.”

Voor het onderwijsbeleid dat de huidige VVD-bewindsman, Dekker, voert, heeft Vogelaar weinig goede woorden over. „Het rendementsdenken viert hoogtij. Ik vind zijn beleid eigenlijk een gruwel. Ik houd van vorming. Dat mag tijd kosten. Dat heeft rust nodig en er moet echte aandacht voor leerlingen zijn. Natuurlijk zijn onderwijsresultaten belangrijk, maar op dit moment slaat Dekker door. Er lijkt echter een kentering op te treden. De Tweede Kamer trapt soms even op de rem, maar het lijkt nog niet tot de bewindsman door te dringen.”

Klonteren

Ondertussen gaat het onderwijs ook zijn eigen gang. „Veel scholen krijgen meer oog voor de noodzaak van bildung, van vorming. Reformatorische scholen zijn bezig om dat in alle vakken te integreren. Daarbij hoort ook begeleide confrontatie met de buitenwereld. Leerlingen die vanaf onze scholen naar niet-christelijke vervolgopleidingen gingen, hebben regelmatig aangegeven dat zij niet goed waren voorbereid op hun nieuwe leeromgeving. Dat moeten we ter harte nemen. De school dient leerlingen adequaat voor te bereiden op een plek in de samenleving. Het reformatorisch onderwijs heeft wel eens te veel samengeklonterd en mag wat mij betreft best wat opener zijn naar de omringende wereld. Elke docent in het reformatorisch onderwijs zou mijns inziens stage moeten lopen op een niet-christelijke onderwijsinstelling. We moeten ons niet opsluiten, maar de blik meer naar buiten richten.”


Drs. D. Vogelaar

Dit is het derde deel in een serie waarin gepensioneerde onderwijsmensen terugblikken op hun loopbaan.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer