Afbeelding
Hebreeën 10:4
„Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme.”
Door deze inzettingen en offeranden werd Jezus aan de oudtestamentische gemeente voorgesteld. Hoewel deze schaduwen geen plaats in onze godsdienst hebben omdat de vervulling ervan gekomen is, kan een levend geloof daarop toch terugzien en door goddelijke heerlijkheid verlicht zien, als getuigend van Jezus, van de zaligheid door Zijn bloed en gerechtigheid. Met een blik geslagen op deze „schaduwen der toekomende goederen” kunnen wij nu voortgaan om de Heere Jezus te aanschouwen onder dat gezegende beeld, dat de grondslag is van al Zijn andere verbondsbetrekkingen.
We zullen daarom voortgaan Hem als de grote Hogepriester over het huis Gods te aanschouwen. Het nemen van een onschuldig lam, dit de nek af te snijden, het bloed daarvan te sprenkelen en het vet op het altaar te verbranden als een daad van goddelijke aanbidding, zou op zichzelf genomen de zonde eerder verergeren dan daarvoor boeten, tenzij deze wijze van aanbidding door God Zelf was ingesteld, met een rechtstreekse en bijzondere verwijzing naar een verzoening die Hij Zelf had aangebracht. Immers: „Het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonde wegneme” (Hebreeën 10:4). Daarom heeft de offerande geen waarde of betekenis buiten het offer van de Zoon van God als een verzoening der zonden.
Maar een offerande eist een priester. Geen slachtoffer mocht immers worden opgeofferd dan door een priester uit het geslacht van Aäron.
J. C. Philpot, predikant te Stamford
(”De grote Hogepriester over het huis Gods”, 1862)