Een voorreformatorische zangmeester in Delft en Den Bosch
Als de Reformatie vanaf 1566 in de Nederlanden voet aan grond krijgt, worden de kerken gezuiverd van roomse smetten en wordt de gereformeerde liturgie ingevoerd. Als het gaat om zang en muziek, blijft alleen het eenstemmig psalmgezang van het volk, onder leiding van een voorzanger, over. Maar wat wordt er precies afgeschaft? Hoe ziet de muzikale liturgie in bijvoorbeeld de Nieuwe Kerk in Delft of de Sint-Jan van Den Bosch er een halve eeuw eerder uit?
De mooie dissertatie waarop Véronique Roelvink (1970) woensdag 24 juni aan de Universiteit Leiden promoveerde, biedt een mooie inkijkje in de voorreformatorische muziekcultuur in de Lage Landen. Ze ging de gangen na van ”zangmeester” Gheerkin de Hondt, die tevens als componist een aantal missen, motetten en chansons naliet. De Hondt, rond 1495 in Brugge geboren, is tussen 1520 en 1532 gedurende twee periodes werkzaam in de Nieuwe Kerk in Delft. Vervolgens duikt hij op in zijn geboortestad Brugge, waarna hij eind 1539 een benoeming krijgt aan de Sint-Jan van ’s-Hertogenbosch. Als hij daar in oktober 1547 ontslagen wordt, vertrekt hij naar verluidt naar Friesland. Wat er daar van hem geworden is, heeft Roelvink niet kunnen traceren.
In de eerste helft van de 15e eeuw zijn er in de Lage Landen twee typen kerken: kapittelkerken waar een college van kanunniken dagelijks de zeven getijden zingt en de mis opdraagt, en parochiekerken. Ook in de laatste kerken is echter steeds vaker een zevengetijdencollege te vinden, betaald door de parochianen. Tijdens de getijden zingen de geestelijken vanouds het eenstemmige gregoriaans, maar gaandeweg doet de meerstemmigheid haar intrede. Ook worden steeds vaker professionele zangers ingehuurd. De verplichtingen worden namelijk in de loop van de tijd zwaarder: behalve voor de getijden moeten de zangers ook bij alle kerkelijke feestdagen, bij feesten van heiligen en requiemmissen aantreden. De zangers: dat zijn een zangmeester, zes tot acht volwassen zangers en vier tot acht koorknapen. De zangmeester heeft de leiding, is verantwoordelijk voor het schrijven of aanschaffen van muziek, werft en selecteert nieuwe zangers en leidt de koorknapen op.
Naast grote meesters als Josquin des Prez, die in heel Europa bekend is, zijn er tal van kleinere meesters. Zoals Gheerkin de Hondt. Roelvink toont echter aan dat De Hondt niet alleen een grote rol vervult in de kerken van Delft, Brugge en Den Bosch, maar ook volwaardig deelneemt aan het muziekleven in de Lage Landen en deel uitmaakt van een groot netwerk van zangers en componisten. De carrière van de zangmeester vertoont daarbij een stijgende lijn, ook financieel. In Den Bosch behoort hij qua inkomen tot de hogere middenklasse, heeft Roelvink weten te becijferen. „Daarvoor moest hij wel zeven dagen per week werken, gedurende 365 dagen per jaar.”
Boekgegevens
Gheerkin de Hondt, a singer-composer in the sixteenth-century Low Countries, Véronique Roelvink; uitg Donaas Projecten, Utrecht, 2015; ISBN 978 90 823768 0 7; 704 blz.; € 65.