Waarom hoofddoeken en kruisjes gevaarlijk zijn voor Franse baby’s
Baby’s en peuters mogen op de Franse kinderopvang niet langer worden blootgesteld aan religieuze uitingen. Frankrijk staat daarmee op de barricade voor de scheiding van kerk en staat, maar volgens critici slaat het land gevaarlijk door.
Eind april stuurde het collège Léo-Lagrange in het Franse Charleville-Mézières de 15-jarige Sarah voor de tweede keer die maand van school omdat ze een lange rok droeg. De school veroordeelde het kledingstuk als „een demonstratieve uiting van een religieuze overtuiging.”
De schoolleiding beriep zich daarmee op de Franse wet, die sinds 2004 alle godsdienstige symbolen in het openbaar onderwijs verbiedt. Een christelijke leerling mag dus geen (opvallend) kruisje dragen, een moslima geen hoofddoek en een jood geen keppeltje. De gedachte achter de wet is dat religieuze symbolen de neutraliteit van openbare scholen in gevaar brengen en onderlinge spanningen kunnen veroorzaken.
De islamitische Sarah foeterde dat ze de rok helemaal niet uit religieuze motieven droeg en dat ze haar hoofddoek altijd netjes afdoet voordat ze de school binnengaat. De school hield echter vol dat haar gedrag aanleiding gaf om anders te denken.
Het incident was in Frankrijk voer voor een pittige discussie. Critici plaatsten op sociale media foto’s van actrices en andere beroemdheden in lange rokken en spraken daarbij de verzuchting uit dat ze gelukkig niet meer op school zitten. „De rok te lang? Wat een grap, dit land. Kijk eens naar alle shorts en minirokjes op de scholen”, sneerde iemand. Op Twitter balde het protest zich samen onder de hashtag #Jeportemajupecommejeveux: Ik draag mijn rok zoals ik wil.
Ook de officiële waakhond voor de scheiding van kerk en staat, het Observatorium voor de Laïcité, toonde zich kritisch. „Je kunt niet zeggen dat dit erg gangbaar is”, reageerde de rapporteur van het observatorium zuinigjes op de kwestie rond Sarah. In een soortgelijke zaak in Montpellier oordeelde het orgaan eerder al dat de schoolleiding de wet tegen religieuze symbolen in het openbaar onderwijs verkeerd had geïnterpreteerd.
Charlie Hebdo
De kwestie reeg zich in een al langer spelend debat over de laïcité: de Franse variant van de scheiding van kerk en staat. In Frankrijk leeft al jaren het sterke idee dat deze kernwaarde onder druk staat. Met name islamitische jongeren blijken er heel andere waarden en normen op na te houden dan de seculiere Franse Republiek wil hooghouden. Die constatering uit zich in grote zenuwachtigheid rond religieuze uitingen in het openbare leven.
Na de aanslag op het satirisch weekblad Charlie Hebdo, begin januari, is dat ongemak alleen nog maar sterker geworden. Premier Manuel Valls duidde die slachtpartij als een aanslag op de laïcité. „We zullen de laïcité met overtuiging uitdragen, omdat we daarop zijn aangevallen”, zei hij.
De regering voegde de daad bij het woord. Zo moeten ouders van leerlingen in het openbaar onderwijs voortaan een manifest ondertekenen waarin loyaliteit wordt beleden aan de laïcité en de „waarden van de Republiek.” De verklaring, waarin onder meer de politieke en religieuze neutraliteit van het onderwijs wordt gegarandeerd, hing al twee jaar verplicht op alle openbare scholen. Nu kunnen leerlingen bij overtreding van de waarden echter ook met sancties tot de orde worden geroepen.
Om de beginselen van de laïcité meer tussen de oren van de Franse leerlingen te krijgen, kondigde president Hollande bovendien een Dag van de Laïcité aan, die op 9 december op alle scholen gevierd moet gaan worden. Zijn minister van Onderwijs, Najat Vallaud-Belkacem, trok intussen 250 miljoen euro extra uit om leerkrachten en schoolhoofden te vormen in het onderwijs van laïcité en burgerschap. Dat loopt mooi vooruit op een nieuw vak dat vanaf september verplicht op het lesprogramma staat: moraal en burgerschap.
Als klap op de vuurpijl nam het Franse parlement eind mei een wet aan die ook alle religieuze uitingen in de openbare kinderopvang verbiedt. De volksvertegenwoordigers zagen de wet als een logisch vervolg op de wet van 2004. Zo worden ook de allerkleinsten al beschermd voor wat radicale secularisten wel „religieuze intimidatie” noemen.
Averechts
Maar helpen al die maatregelen echt? De ingezette lijn kan rekenen op de steun van prominente Fransen, zoals filosoof Alain Finkielkraut en schrijver Michel Houellebecq. De laatste schilderde in zijn jongste roman het scenario van een door moslims gedomineerd en geregeerd Frankrijk.
Critici betogen echter dat Frankrijk gevaarlijk doorslaat in de verdringing van religieuze uitingen en daarmee het extremisme juist bevordert. „Dom en gevaarlijk”, noemt hoogleraar sociologie Ahmed Boubeker van de Universiteit Jean-Monnet in Saint-Etienne de huidige koers. „De laïcité beoogde ooit de neutraliteit van de staat garanderen. Maar nu eist de staat in toenemende mate de neutraliteit van het individu.”
Volgens Boubeker is laïcité daarmee een religie geworden, een „ideologie van de angst.” Hij merkt op dat de regering zo het tegendeel bereikt van wat ze wil. „Onderdrukte gevoelens kunnen zich juist bijzonder explosief uiten.”
Aan zijn zijde vindt Boubeker onder anderen Jean Baubérot, een autoriteit op het gebied van de Franse laïcité. De huidige opvatting van het principe zou weleens „draconisch en contraproductief” kunnen uitwerken, stelde die recent in The New York Times. „Het duwt mensen in een slachtofferrol. Dat soort zaken hebben we nu net niet nodig.”
Op de achtergrond speelt de in Frankrijk diepgewortelde overtuiging dat het nationale en algemene belang boven het individuele gaat – een idee uit de school van de 18e-eeuwse filosoof Rousseau. Frankrijk neemt hier vanouds een radicaal andere positie in dan bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar diversiteit juist werd toegejuicht.
Boubeker hekelt die nadruk op het homogene Frankrijk echter. „President Hollande spreekt graag over dat ene Frankrijk. Maar in werkelijkheid zijn we inmiddels een divers land met totaal verschillende mensen en opvattingen. We zullen dat ruiterlijk moeten erkennen.” Hij wijst er daarbij op dat het principe van de laïcité bij zijn introductie juist vrijheid voor minderheidsgroepen wilde bewerkstelligen.
Vrij om te spreken
Het zijn niet alleen moslima’s zoals Sarah die tegen de strikte wetgeving rond neutraliteit aanlopen. Ook Franse christenen voelen zich niet altijd vrij voor om hun overtuiging uit te komen. De Nationale Raad van Evangelische Kerken (CNEF) startte daarom twee jaar geleden een campagne waarin hij zich hard maakt voor de vrijheid om te zeggen wat je denkt en gelooft: ”Libre de le dire”.
„Wij zijn niet tegen de laïcité”, maakt directeur ds. Clément Diedrichs van de CNEF op zijn kantoor in Parijs direct duidelijk. „Integendeel. We zijn blij met de laïcité zoals die in 1905 gestalte kreeg. Die garandeerde vrijheid van geloof, waar voorheen de Rooms-Katholieke Kerk een monopolie bezat.”
Het huidige functioneren van het principe is echter ronduit problematisch, vindt Diedrichs. De predikant noemt het bijvoorbeeld „absurd” dat leerlingen en onderwijzers in het openbaar onderwijs niet meer mogen zeggen wat ze denken zodra ze het klaslokaal binnengaan. „Dat is vragen om problemen.”
Met het programma ”Libre de le dire” wil de CNEF niet pleiten voor nieuwe rechten, maar mensen bewust maken van hun bestaande vrijheden. De organisatie heeft een serie handzame boekjes uitgegeven waarin de lezers uitgelegd krijgen welke vrijheden ze op school of op hun werk hebben. De campagne wordt geleid door een juriste, Nancy Lefèvre.
„Mensen weten vaak niet eens wat hun rechten zijn”, zegt Diedrichs. „We hanteren een positieve insteek, willen laten zien dat er soms alle ruimte is om te zeggen: Ik ben christen en vind daarom dit en dat.” Diedrichs constateert dat er veel belangstelling voor het programma is, ook uit rooms-katholieke hoek.
Dat een striktere invulling van de laïcité nodig zou zijn om de radicale islam het hoofd te bieden, gaat er bij Diedrichs niet in. Volgens hem fungeert de dreiging van islamitische groepen vooral „als mooi excuus” voor de aanscherping. „Een strikte interpretatie van de laïcité werd ook in de vorige eeuw al gepropageerd door sterk seculiere groepen”, zegt hij. Hij wijst erop dat de regering-Mitterrand begin jaren tachtig de subsidiëring van het bijzonder onderwijs probeerde de nek om te draaien.
Privézaak
Het meest zichtbaar botst het principe van de laïcité echter met islamitische burgers, die inmiddels zo’n 8 procent van de Franse bevolking uitmaken.
„We onderkennen in dit land te weinig de integrale rol van religie in het leven van gelovigen”, zei godsdienstsocioloog Danièle Hervieu-Léger begin mei op een congres over integratie en radicalisering in Parijs. „De vraag naar religie is ondergesneeuwd, maar het is van groot belang die wél te stellen.”
Hervieu-Léger signaleert dat Franse rooms-katholieken hebben leren leven met de laïcité en godsdienst gaandeweg als een privézaak zijn gaan beschouwen. „Maar moslims zien dat nog niet zo en daar hebben we mee te rekenen. Bedenk daarbij dat meelevende rooms-katholieken inmiddels net zo’n minderheid zijn geworden als moslims.”
Voor veel critici is dat de kern van het probleem. De wet uit 1905, die de beginselen van de laïcité vastlegde, was een overeenkomst in een christelijk land tussen voornamelijk christenen. Maar nu liggen de kaarten anders. „We hebben een nieuwe verlichting nodig, om de Republiek opnieuw uit te vinden”, zei de Franse politicoloog Dominique Moïsi onlangs in The New York Times. „Zo kunnen we beter tegemoetkomen aan de diversiteit van Frankrijk.”
Open en gesloten vormen van laïcité
Het beginsel van de laïcité, de Franse scheiding van kerk en staat, is verankerd in een wet uit 1905. Het woord laïcité is afgeleid van ”laïc”, leek, en doelt erop dat de Franse staat zich ”leek” verklaart in religieuze zaken. De wetstekst legde niet alleen de scheiding van kerk en staat vast, maar garandeerde ook de vrijheid van geweten en van samenkomst.
Minderheidsgroepen zoals protestanten en joden juichten de wet toe, omdat daarmee voor hen een einde kwam aan de achterstelling ten opzichte van de gesubsidieerde Rooms-Katholieke Kerk. Voor de Rooms-Katholieke Kerk kwam de wet echter hard aan. Die werd bovendien voorafgegaan door een hele serie antiklerikale maatregelen, waaronder de sluiting van duizenden katholieke scholen, ziekenhuizen en andere instellingen in 1902.
Het principe van de laïcité is in Frankrijk vaak onderwerp van debat geweest. Sommige presidenten stonden een meer rekkelijke interpretatie voor, andere een strikte. In 1959 kregen bijzondere scholen het recht op staatssubsidie, wat radicale secularisten nog altijd een doorn in het oog is.
Waar de vorige president Nicolas Sarkozy nog pleitte voor een ”open laïcité”, waarbij religie de ruimte krijgt om een rol te spelen in het publieke domein (het is „dwaasheid” religie te beperken tot het privéleven, zei Sarkozy in 2008 bij een ontmoeting met paus Benedictus), wordt godsdienst nu weer zo veel mogelijk achter de voordeur gedrongen.
In 2013 richtte de regering het Observatorium voor de Laïcité op, dat moet toezien op de handhaving van de laïcité. Manuel Valls, toenmalig minister van Binnenlandse Zaken, omschreef de instelling als een middel om religieuze organisaties nauwlettend in de gaten te houden en in te grijpen bij excessen. In de praktijk volgt het observatorium een tamelijk gematigde koers.
Sommige Franse rechtsgeleerden zijn intussen van mening dat verschillende recente wetten rond de scheiding van kerk en staat tegen de wet uit 1905 ingaan. Zo reageerde Christine Lazerges, voorzitter van de Franse nationale commissie voor mensenrechten (CNCDH), in mei verbolgen op het idee religieuze uitingen ook op crèches te verbieden. In de katholieke krant La Croix legde ze uit dat dit idee volgens haar niet alleen indruist tegen de wet uit 1905, maar ook tegen de Europese conventie van mensenrechten.