Sterven
Daniël 12:13
„Maar gij, ga heen tot het einde, want gij zult rusten en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen.”
Deze Godsspraak bevat de leer van het einde van alle vlees en van de zalige rust van de rechtvaardigen als ze gestorven zijn, van het laatste der dagen, van de opstanding van de doden en van het heillot dat de rechtvaardigen alsdan bij het jongste gericht van God verkrijgen; in tegenstelling tot de goddelozen, die tot versmaadheid en eeuwige afgrijzen zullen gesteld worden. Ik zal u de zekerheid daarvan niet aanwijzen, daar wij haar openbaring te danken hebben aan (vers 7) de Zoon van God, de waarachtige en getrouwe Getuige, Die niet liegen kan. Die ter bevestiging van Zijn verklaringen met hemelwaarts opgeheven handen zwoer bij de Eeuwig levende. Daarom zijn wij verplicht Hem als onfeilbaar waarachtig te eerbiedigen. „Ga heen, in de weg van alle vlees, tot uw levenseinde”, zo sprak de Heere tot Daniël, en ook tot ons, hoewel niet zo onmiddellijk en bepaald. „Stof”, zegt Hij, „zijt gij, en tot stof zult u wederkeren.” De mens gaat naar zijn eeuwig huis. Hij wandelt als in een beeld of tussen schaduwen daarheen. Het is hem gezet eenmaal, vroeg of laat, te sterven. Voorzeker, wie leeft er die de dood niet zien zal, die zijn ziel, zijn leven, zal kunnen bevrijden van het geweld van het graf, omdat er toch geen geweer bestaat in de dodelijke strijd tegen die koning van de verschrikkingen?
Aalt Gerritsz. van Dijkhuizen, predikant te Ouddorp
(”De wachter op Sions muren”, 1855)