Zaligst lot
Daniël 12:13
„Maar gij, ga henen tot het einde, want gij zult rusten, en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen.”
Op die allerlaatste dag, wanneer het einde van alle dingen er zal zijn, zou Daniël opstaan. Dus werd hem verzekering gegeven dat hij met allen die in het stof van de aarde slapen, zou ontwaken en opstaan. Of meer naar de letter van de tekst: „zou staan in zijn lot.” De goddelozen zullen niet kunnen staan of bestaan in het jongste gericht, maar zullen zich trachten te verbergen in de spelonken of steenrotsen van de bergen, en uitroepen: „Bergen, valt op ons en verbergt ons van het aangezicht van Degene, Die op de troon zit, en van de toorn des Lams” (Openbaring 6).
Maar Daniël zou met al de rechtvaardigen vrijmoedigheid hebben, omdat hij weet dat hij van zijn Heere niet beschaamd gemaakt zou worden in zijn toekomst (Johannes 21:23), om te staan voor het aangezicht des Heeren, ja waardig geacht worden te staan in eer, kracht en vrijmoedigheid voor de Zoon des mensen. Hij zou dus niet opstaan tot versmaadheid en eeuwige afgrijzing, maar tot eeuwig leven (vers 2). Zo zou hij, opgewekt uit zijn rustige doodsslaap, staan in of tot zijn lot.
Een lot betekent dikwijls iemands afgescheiden, toegewezen deel of erfenis, zoals bij de verdeling van Kanaän, waarbij aan iedere stam zijn deel of erfenis door meetsnoeren en het lot toegewezen werd. Zo wordt de hemelse gelukzaligheid voorgesteld als een erfenis (Handelingen 26:18).
Aalt Gerritsz. van Dijkhuizen, predikant te Ouddorp
(”De wachter op Sions muren”, 1855)