Economie

Dijkgraaf (SGP) en Ulenbelt (SP) over polarisatie in de polder

Een gure wind waait door de ooit zo bewierookte Hollandse polder. Cao-onderhandelingen piepen en kraken of liepen al vast op botsende belangen tussen ”arbeid” en ”kapitaal”. Aan de Kamerleden Ulenbelt (SP) en Dijkgraaf (SGP) de vraag: Komt dit nog goed?

Marcel ten Broeke

27 June 2015 14:40Gewijzigd op 15 November 2020 20:02
De Kamerleden Dijkgraaf (SGP) en Ulenbelt (SP) beeld Dirk Hol
De Kamerleden Dijkgraaf (SGP) en Ulenbelt (SP) beeld Dirk Hol

Een dezer dagen likt directeur Marco Maasse op het hoofdkantoor van de VBW, de branchevereniging voor bloemisten, de envelop dicht die belanden moet op het bureau van minister Asscher van Sociale Zaken.

In de envelop zit de cao die Maasse onlangs, namens 1400 bloemisten in Nederland, uitonderhandelde met de vakorganisatie Alternatief Voor Vakbond (AVV).

Aan Asscher de vraag om de cao algemeen verbindend te verklaren. Mocht de PvdA’er dat doen, dan is de cao –waarin toeslagen voor zondagswerk en seniorendagen verdwijnen– in één klap van toepassing op alle werknemers bij alle bedrijven in de bloemistenbranche.

Nu zal Asscher daar waarschijnlijk wel voor bedanken. Het instrument om cao’s algemeen verbindend te verklaren, wordt normaliter slechts toegepast als de arbeidsvoorwaarden representatief tot stand zijn gekomen. En dat is in dit specifieke geval nog best ”een dingetje”.

Bij de VBW mogen dan zes van de tien bloemisten zijn aangesloten, het eind 2005 opgerichte AVV heeft sowieso al niet veel leden. Laat staan in de bloemistenbranche.

Het leeuwendeel van de georganiseerde werknemers is daar lid van FNV of CNV. En die bonden weigeren de „verslechteringen” te ondertekenen.” Voor ‘hun’ werknemers blijven volgens de bonden dan ook de arbeidsvoorwaarden van kracht uit de oude cao, die formeel in 2012 verliep. Dus mét zondagstoeslagen en ouderendagen.

Maar ook zonder dat Asscher de cao algemeen verbindend verklaart, gaan de door VBW en AVV beklonken arbeidsvoorwaarden tóch gelden voor veel werknemers. De cao geldt sowieso voor al het nieuwe personeel, maar ook voor alle werknemers die niet lid zijn van FNV of CNV.

En dat zijn er nogal wat, nu in de afgelopen decennia het aantal werknemers dat lid is van ook vakbond halveerde. Minder dan één op de vijf werknemers is momenteel nog lid van een bond. Om een indruk te geven: van de naar schatting 6000 werknemers bij de VBW-bloemisten zijn er zo’n 5000 geen vakbondslid. Voor hen gaat, ongeacht wat Asscher doet, de nieuwe cao gelden. Voor twee werknemers die binnen één bedrijf precies hetzelfde werk doen, gelden daarmee dus straks verschillende arbeidsvoorwaarden. „Krijg jij wél zondagstoeslag?” „Ja, ik ben CNV-lid.” Dat werk.

Plots wordt helder waarom het vanuit de traditionele bonden klinkt dat de werkgevers hen „een kunstje hebben geflikt.” Een kunstje dat behalve in de bloemistensector ook is opgevoerd bij bioscopen en zelfstandige klinieken en sinds deze week in de eerste megasector: de 100.000 werknemers tellende mode- en sportdetailhandel. Wat werkgeversvoorzitter Jan Meerman met FNV, CNV en RMU niet lukte, het fileren van de zondagstoeslag, ging met AVV van een leien dakje.

Wantrouwen

Dit alles staat niet op zichzelf. Het is de volgende stap in de verslechterende verhoudingen tussen vakbonden en werkgevers. In een groeiend aantal sectoren worden de twee belangengroepen het niet meer eens over punten zoals salaris, seniorendagen en zondagstoeslagen. Vijfhonderd van de in totaal 900 cao’s zijn over de datum, en het wederzijds wantrouwen groeit. Na jaren van relatieve rust resoneren er plots termen als „gladjakkers” (FNV) en „labbekakkers” (VNO-NCW) door de polder.

En toch, tóch moet het beeld van knallende ruzie en polarisatie in de polder ook weer niet overdreven worden, stelt SP-Kamerlid Ulenbelt op zijn werkkamer, tijdens een dubbelinterview over de cao-kwestie met SGP-Kamerlid Dijkgraaf.

Er worden immers nog steeds cao’s afgesloten. Zoals afgelopen maand nog in de bouw. „Alleen duurt het allemaal een beetje langer. Maar ik zie geen grote kentering bij werkgevers om het allemaal fundamenteel anders te gaan doen en zich van cao’s af te keren. Fundamentele verschillen zijn er eigenlijk alleen over de inhoud van de cao.”

En gelukkig maar, meent de SP’er. „De cao is honderd jaar oud en een monument in onze polder. De collectieve arbeidsovereenkomst, waarin je de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers op een fatsoenlijke manier regelt, heeft voor mij de status van een grondwet. Natuurlijk wordt er van alles uitgevochten in de polder. En in crisistijd zijn bonden altijd zwak. Maar dat de cao niet bij de tijd zou zijn, geloof ik niet.”

Hoewel ook hij de cao niet bij het oud papier wil zetten, zijn volgens Dijkgraaf de bonden zelf echter allesbehálve bij de tijd. „Ze lopen hopeloos achter. We leven in een tijd van wereldwijde concurrentie en flexibilisering op de arbeidsmarkt. Wat je daar ook van vindt: het gaat wél door. Maar de bonden voeren de strijd van 100 jaar geleden door alleen te hameren op werknemersrechten.”

Dat leidt er volgens hem juist toe dat ze de slag volledig verliezen. „Werkgevers richten zich steeds meer op zzp’ers. Dat is schadelijk voor alle werknemers. Kijk naar jongeren; die krijgen nauwelijks nog een vast contract.” Volgens Dijkgraaf moeten vakbonden proactiever naar de toekomst kijken. „Kom met voorstellen waar deze tijd om vraagt. Bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat er een nieuw contract komt dat tussen flex en vast inzit.”

Volgens Ulenbelt ligt het probleem echter ergens anders. Het is vooral de overheid geweest die de afgelopen jaren de basis legde voor de toenemende flexibilisering van arbeid. „In 1996 werd de Wet flexibiliteit en zekerheid ingevoerd. Vanaf dat moment is het aantal flexibele contracten ontploft, maar kregen we niet meer zekerheid. Terwijl dé overeenkomst tussen nu en honderd jaar geleden is dat mensen juist zekerheid willen. In hun inkomen en in hun bestaan. Dat geldt ook voor de meeste flexwerkers. Zij willen wel flexibel zijn, maar dan op basis van zekerheid. Cao’s bieden die zekerheid.”

Bovendien hebben we volgens de SP’er flexibel werk in Nederland voor werkgevers veel te goedkoop gemaakt. „Onder meer door de zelfstandigentoeslag, die vooral een subsidie voor werkgevers is. Maar overal wanneer je flexibel over iets wilt beschikken, betaal je meer. Een flexibel ticket? Dan betaal je meer. Behálve bij arbeid. Dáár is flexibel juist goedkoper. We moeten flexwerk duurder maken. Dan wordt het voor werkgevers vanzelf weer interessanter om mensen in vaste dienst te nemen.”

Ligt het probleem volgens de SGP vooral aan vakbondszijde?

Dijkgraaf: „Primair denk ik van wel. De meeste werkgevers die ik spreek zijn juist bezig met het aan zich binden van goede mensen. Zo heel veel cowboys zie ik niet.”

Ulenbelt: „Neem supermarkten. Daar is het verdienmodel toch puur gebaseerd op lage jeugdlonen? Als je ouder wordt, dan vlieg je eruit. Dan kun je toch niet zeggen dat bedrijven sociaal bezig zijn?

Dijkgraaf: „Mijn dochter werkte tot voor kort bij AH. Ze hebben haar gesmeekt om te blijven, ondanks dat ze flink duurder was dan een 16-jarige. Als je hard werkt en verantwoordelijkheid neemt, dan is er werk.”

Ulenbelt: „Kom op Elbert, nu schoffeer je echt een hele hoop tijdelijke krachten. Die mensen steken óók de handen uit de mouwen, maken overuren, doen hun best om een vaste baan te krijgen maar mogen ophoepelen als ze te duur worden.”

Dijkgraaf: „Maar dat komt dus ook doordat we arbeid zo duur hebben gemaakt en we geen contracten hebben die tussen vast en flex inzitten. Maar goed, je hoort mij echt niet zeggen dat werkgevers altijd aan de goede zijde van het touw trekken. Wat de bloemisten en de werkgevers in de detailhandel nu doen, door om de grote vakbonden heen met zo’n kleine vakbond een cao te sluiten, vind ik echt het ondermijnen van het systeem. Zo’n werkgever is heel bewust bezig de boel op te blazen. Die moet ook gewoon van de politiek om zijn oren krijgen. Vind je niet, Paul? Dat kunnen we niet accepteren, toch? Laten we samen optrekken om dit tegen te gaan. Het is belachelijk dat als je met een niet-representatieve vakbond zoiets regelt, deze afspraken ook gelden voor niet-leden van die bond.”

Ulenbelt: „Eens! Maar wat ik me afvraag: wat wil jij nu precies veranderen aan die vaste contracten. Wát wil je wegstrepen?

Dijkgraaf: „Als je kijkt naar wat de grootste hobbels zijn voor bedrijven om mensen in vaste dienst te nemen, dan springt daar de verplichte tweejarige loondoorbetaling bij ziekte uit. Als bij je bedrijf met één of twee werknemers iemand ziek wordt, ben je gewoon failliet. Het zou goed zijn als de overheid dat risico deels overneemt.”

Ulenbelt: „Ik kom met een motie in die richting. En dan verwacht ik je steun.”

De lastendruk op arbeid is de laatste vijftien jaar fors gestegen, terwijl de lasten voor bedrijven zijn gedaald. Vragen de bonden niet terecht om een groter deel van de koek?

Dijkgraaf: „Tja, die bonden hebben daar, samen met de politiek, deels zelf voor gezorgd door arbeid peperduur te maken. Vergelijk je nettolonen met de werkgevers­lasten, dan gaat arbeid soms wel drie keer over de kop. Dan snap ik wel dat werkgevers gaan kijken naar Polen en Bulgaren. We moeten er dus voor zorgen dat arbeid weer aantrekkelijker wordt. Daarom is het ook goed dat we nu praten over een belastingstelsel dat arbeid wat goedkoper maakt.”

Ulenbelt: „Ik geloof er niets van dat als arbeid goedkoper wordt, werknemers meer banen gaan uitdelen. Mensen neem je aan als er voldoende werk voor hen is. Dus als er afnemers zijn voor de producten die je maakt. Dan helpt het als mensen meer koopkracht hebben. Dan gaan ze ook meer uitgeven, en dat is goed voor werkgevers.”

Dijkgraaf: „Ik vind ook dat werknemers recht hebben op een stukje extra koopkracht, na jaren op de nullijn te hebben gezeten. Al moeten we wel de balans bewaken. Als een werkgever alleen maar uit is op de snelle winst en zo goedkoop mogelijk uit wil zijn, dan is hij verkeerd bezig. Dominee Kersten, het eerste SGP-Kamerlid zei al: Eigenlijk zou je cao’s, en al dat soort zaken, helemaal niet nodig moeten hebben. Omdat een werkgever niet alleen maar naar zijn portemonnee hoort te kijken, maar als een patroon, een soort beschermheer, ook naar zijn werknemers. De belangen van werkgevers en werknemers moeten beide gewogen worden, zoals de RMU dat zo mooi binnen één organisatie doet. Die RMU zie ik ook juist alleen maar groeien, terwijl andere bonden krimpen.”

Ulenbelt: „Hét probleem van de vakbonden is dat de sociaaldemocratie er zo lang de baas is gewest. Ze zijn meegegaan in dat neoliberale denken. Vanaf Kok heeft de vakbeweging permanent lopen inleveren en zo zichzelf verzwakt. FNV en CNV zijn zichzelf nu opnieuw aan het uitvinden en gaan vaker de strijd aan. Maar als jij zojuist zegt dat vakbonden een strijd van honderd jaar geleden voeren, dan kan ik dat nu ook tegen jou zeggen. De afgelopen eeuw heeft laten zien dat de werkelijkheid zo harmonieus niet in elkaar zit. Wereldwijd in het kapitalisme wisselen perioden van strijd en samenwerken elkaar af. De laatste jaren staan de arbeidsinkomens onder druk en is er meer geld naar bedrijven gegaan. De verdeling van die taart levert spanning en meningsverschillen op. Dat moet je netjes oplossen. De cao is daar hét instrument voor. Na een periode van al dan niet knokken, word je het eens en is er arbeidsrust.

De topman van Unilever verdient 273 keer meer dan de gemiddelde werknemer. Bizar? Of gewoon marktwerking?

Ulenbelt: „Voor zulke verschillen bestaat geen enkele rechtvaardiging. Ik vind dat we verhoudingen moeten afspreken voor het verschil binnen bedrijven tussen het hoogste salaris en het laagste. De econoom Tinbergen had het in de jaren tachtig over een factor van 5, en dat was toen veel! Ik zou nu zeggen dat een verhouding van 1 op 20 redelijk zou zijn. Want als die veelverdieners nu nog mensen betroffen die met eigen geld en voor eigen risico aan het ondernemen zijn, dan was het misschien enigszins te rechtvaardigen. Maar het zijn gewoon huurlingen van de aandeelhouders. Ze spelen met het kapitaal van anderen en lopen zelf geen enkel risico, behalve misschien hun bonus te verliezen. Ik vind dat pervers.”

Dijkgraaf: Dat vind ik inderdaad een belangrijk verschil. Of je ondernemer bent en ook risico loopt, óf dat je feitelijk werknemer bent en bij Shell 24 miljoen euro per jaar verdient. Dat slaat nergens op. De vraag is wat je eraan kunt doen; het zijn wel private contracten. Ik denk dat consumenten via hun koopgedrag meer moeten laten merken dat ze dit niet pikken. Dan ontstaat er meer sociale druk op deze bedrijven.”

Ulenbelt: Dit kun je niet bij consumenten neerleggen. Er staat toch niet op mijn bakje aardbeien hoeveel de baas daar verdient? Of wil je dat wettelijk regelen?

Dijkgraaf: „Het is misschien niet dé oplossing, maar het helpt wel mee. Jij schuift de verantwoordelijkheid van de consumenten weg. Terwijl ik nu vaak wel ”schande!” hoor roepen als het bijvoorbeeld om voedsel gaat, maar in de supermarkt toch weer het goedkoopste stukje vlees in de kar wordt geslingerd.”

Ulenbelt: Maar dát komt doordat die lonen zo laag zijn. Als mensen zich betere producten kunnen veroorloven, kopen ze vanzelf die scharrelkip in plaats van plofkip.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer