Waar blijven normen en waarden voor onze jongens in het buitenland?
Leviticus 19:16 is van groot belang voor de vredeshandhavers, aldus rabbijn mr. drs. R. Evers
, die voorbeelden geeft van tegenstrijdige belangen tijdens vredesmissies. Woensdag 11 februari kreeg het kabinet forse kritiek op de versnippering van Nederlandse troepen over de wereld. De Kamer eist beter doordachte plannen voor vredestaken. Maar wat ik vooral mis, is een ’rood boekje’ van normen en waarden in risicogebieden. Misschien is het juist nu tijd om te rade te gaan bij de Bijbel en te graven in oude bijbelse tradities. Ik laat enkele overwegingen en praktijkvoorbeelden de revue passeren.
Het is de mensheid ook na de Tweede Wereldoorlog niet gelukt om een wereldomvattende vrede en veiligheid zeker te stellen. De aanwezigheid van VN-soldaten in vele gebieden van de wereld heeft echter wel in een aantal gevallen kunnen voorkomen dat kleinere conflicten uitgroeiden tot grote oorlogen.
De Bijbel werd aan een geheel volk gegeven en niet aan individuen. De Bijbel ijvert voor een rechtvaardige samenleving. Alle aspecten en instanties van een bijbelse samenleving moeten doordrongen zijn van een geest van liefdevolle rechtvaardigheid. De joodse wijzen zeiden eens: „Hij die rechtvaardig rechtspreekt, heet G’ds partner in de schepping.” Een zachte aanpak van de misdaad is misdadig tegenover de rechtvaardigen. De Bijbel leert dat een zachte aanpak, die misdaad bevordert, niet juist is en dat een harde aanpak van misdaad niet a priori slecht is. „Hij die goed is voor wreedaardige mensen, is uiteindelijk wreed voor de zachtmoedigen.” Dwang is soms noodzakelijk om crimineel gedrag een halt toe te roepen, een groot probleem in onze ”permissive society”.
Vrede staat hoog genoteerd in de bijbelse hiërarchie van waarden, maar onder bepaalde omstandigheden is geweld een deugd. Ondanks de grote nadruk op vrede, spreken de oude Joodse geschriften klare taal: „Wanneer iemand eropuit is u te doden, wees hem dan voor en dood hem eerst.”
Wel leert de Bijbel alleen wreedheid en slecht gedrag te haten, maar niet de persoon. Ook onze vijanden zijn mensen. De Bijbel leert te vergeven en te vergeten. Religie verdraagt zich niet met langdurige haatgevoelens; maar dit laat het recht op zelfverdediging onverlet. Tevens bestaat er een bijbelse plicht om het leven of de bezittingen van derden te redden, hetgeen ons direct confronteert met de gewetensconflicten van veel peacekeepers in brandhaarden.
Strijdige instructies
Een soldaat bevindt zich soms in een klemsituatie, met name als hij lid is van een vredesmacht. Het gebod (Leviticus 19:16) „Gij zult niet werkeloos toezien bij het bloed van uw naaste” werd in de Joodse traditie als een actieplicht opgevat (dus anders dan de NBG-vertaling van 1951 weergeeft, „Gij zult uw naaste niet naar het leven staan”). Wanneer iemand in levensgevaar verkeert, moet alles gedaan worden om hem te redden, ook indien dit betekent dat zijn belager gedood moet worden. Indien men in de gelegenheid is iemand te redden en dit nalaat, wordt deze omissie gelijkgesteld met bloedvergieten. Wanneer nu de instructies van een soldaat uit de vredesmacht luiden: „Houd u afzijdig”, en de Bijbel in een concreet geval levensreddend optreden zou voorschrijven, moet G’ds woord prevaleren.
De enige uitzondering hierop ligt wellicht in het overkoepelend belang van de geloofwaardigheid en neutraliteit van vredesmachten. Zouden zij de zwakste partij in ieder conflict telkens steunen, dan zou hun rol en functie op de langere termijn snel ondergraven worden.
Ted van Baarda schrijft in ”Werelden apart” (uitg. Sdu, Den Haag 1997, blz. 100 e.v.) hierover het volgende: „Neutraliteit kan worden gebruikt om het zwart-witdenken te doorbreken, het vriend-of-vijandschema te verzachten, om bruggen te slaan over de psychische kloof die de partijen scheidt. Peacekeepers en hulpverleners doen dat ieder op hun eigen manier. Hulpverleners zullen onvermoeibaar de gewonden verplegen en vaccineren. Zonder aanzien des persoons. Peacekeepers pendelen voortdurend heen en weer tussen de militaire hoofdkwartieren van de strijdende partijen om een staakt-het-vuren te realiseren. Neutraliteit is -wanneer het zó verstaan wordt tenminste- geen zouteloze reactie; geen tweede ’München’. (…) Uiteraard brengt zo’n houding forse risico’s met zich mee, want álle strijdende partijen zijn er op uit om de neutrale derde in hun kamp binnen te halen.
Onpartijdigheid betekent dat de hulpverlener of peacekeeper principieel werkt aan béíde zijden van de frontlijn, zonder aanzien des persoons. (…) Het is dus zaak hulp te verlenen aan beide zijden van het front, en wel op zo’n manier dat alle partijen dat zien en begrijpen. Het lenigen van de humanitaire nood van de slachtoffers van de strijd is daarbij het enige doel. Neutraliteit en onpartijdigheid zijn de middelen.”
Zelfverdediging
Bij vredesmissies luidt de vraag of peacekeepers alleen mogen ingrijpen in het geval van zelfverdediging of ook wanneer zij als militairen getuige zijn van mishandeling, verkrachting of moord. Peacekeepers verkeren in een klemsituatie. Toch is er het gebod uit Leviticus 19:16. Wanneer iemand in levensgevaar verkeert, moet alles gedaan worden om hem te redden.
Wat hadden de vredesmilitairen bijvoorbeeld in Bosnië en Kosovo nu moeten doen? Wanneer de soldaten te horen krijgen: „Bemoei je niet met het conflict” en de Bijbel levensreddend optreden noodzakelijk acht, moet de bijbelse opdracht prevaleren. Voor situaties als in Kosovo geldt -naast het leven en zelfbehoud van de vredessoldaten zelf- dat het lijfsbehoud van de bedreigde minderheden boven financiële overwegingen van de VN gaat.
Oud-minister Voorhoeve gaf eens aan hoeveel vredesmilitairen het zou kosten om strijdende partijen gewoon fysiek en geweldloos uit elkaar te houden: 75.000 man. Kunnen wij als lidstaten niet zo veel aardse middelen opbrengen om grote menselijk tragedies eenvoudigweg onmogelijk te maken?
Een andere vraag luidt wat er moet gebeuren met invaliden. Normaal is het zo dat zij geholpen worden in de plaatselijke militaire hospitalen; wanneer men hersteld is, mag men niet langer in het kamp verblijven, maar moet men terug naar de plaats van herkomst.
Wat zou de Bijbel in dit geval voorschrijven? In de geest van Leviticus 19:16 ziet het ernaar uit dat deze mensen tot in lengte van dagen in het kamp van de peacekeepers moeten blijven. De kosten hiervan moeten worden gedragen door de internationale gemeenschap, omdat er kennelijk zekerheid bestaat dat invaliden de terugreis niet zullen overleven.
Bekend is dat vredesmilitairen een ijzeren voorraad aanhouden. De vraag is of deze mag worden aangesproken ten behoeve van acute hulpverlening. Het antwoord van de Bijbel is duidelijk ja. Het aanhouden van een ijzeren voorraad is een bijzonder verstandige zaak, maar legt toch het loodje tegenover acute nood van de bevolking. Alleen wanneer daardoor de vredesmissie onmogelijk wordt, zou er wellicht een hoger belang gediend zijn door het niet aanspreken van de ijzeren voorraad.
Roadblocks
Hetzelfde geldt voor de volgende vraag. Wat zou men moeten doen volgens bijbels inzicht indien men wordt gedwongen hulpgoederen bij roadblocks af te geven aan milities? Doordat hulpgoederen worden afgegeven aan strijdende partijen, wordt het conflict instandgehouden. Vredesmilitairen die hulpgoederen afgeven werken hieraan mee. Naar mijn mening is het bijbelse antwoord dat wanneer hiermee levens worden gered, men het belang van de plaatselijke burgerbevolking moet laten prevaleren, hoewel er een mogelijkheid is dat het conflict in stand wordt gehouden.
De zekerheid van levensredding bij een aantal burgers is belangrijker dan het indirect en onbedoeld meewerken aan het voortzetten van de strijd met behulp van deze goederen.
De auteur is rabbijn van het Nederlands Israelitisch Kerkgenootschap en rector van het Nederlands Israelietisch Seminarium.