Preken als een politicus
Elke zichzelf respecterende politicus –partijleider, minister of premier– wil op gezette tijden iets roepen over burgerschap en fatsoen. Premier Rutte hulde zich lang in stilzwijgen, maar keerde zich in een recente partijspeech tegen het grote dikke ik. „Je blijft zitten met de vraag: Wat is hier de bedoeling van?”
Parlementair historicus Johan van Merriënboer geeft het eerlijk toe: toen hij de dikke-ik-speech van premier Rutte terugkeek, kon hij een licht gevoel van bewondering opnieuw niet onderdrukken. „Zijn voordracht is nog altijd perfect in orde. Dat losjes heen en weer lopen over het podium en die kleine, ontspannen handgebaren; alles past.”
„Tegelijkertijd”, zegt Van Merriënboer, „raak je ook weer geïntrigeerd door dat ongrijpbare van de premier en denk je, hola, dat gaat wel erg snel, omdat je zo veel voorbij hoort komen. Van de graaiende topbankier ga je naar de oudere die smacht naar zijn pensioen en je eindigt bij werklozen die te snel een uitkering aanvragen. Rutte raakt het allemaal aan, en aan het eind blijf je zitten met de vraag: Wat is hier de bedoeling van?”
Wat kan hebben meegespeeld is dat de VVD recent wat in diskrediet is gebracht door affaires rond partijvertegenwoordigers die het met de integriteitsregels niet zo nauw namen, stelt Van Merriënboer. „De partijtop heeft daar resoluut op gereageerd, en ik denk dat Rutte met zijn uitlatingen nog eens wilde onderstrepen dat zo’n strenge gedragslijn helemaal bij de VVD past.
Het is in het verleden wel vaker voorgekomen dat partijleiders van de VVD werden uitgedaagd om iets over het liberalisme en de moraal te zeggen. Edzo Toxopeus, VVD-partijleider van 1963 tot 1969, kreeg ooit voor de voeten geworpen dat het fatsoen waar de VVD zich sterk voor maakte niet meer was dan het fatsoen van de tennisbaan. Daarop reageerde hij heel ad rem door te zeggen dat de door de VVD geproclameerde waarden van sportiviteit, fair play en zorgvuldigheid voor het maatschappelijk gedrag toch een alleszins redelijke, morele maatstaf vormden. „Zolang de mensen in de wereld het fatsoen van de tennisbaan hanteren: het kon minder hè”, betoogde hij.”
Ethisch reveil
Behalve Rutte –en in het verleden Toxopeus– zijn er nog veel meer premiers, partijleiders en ook ministers te noemen die aandacht vroegen voor het normen- en waardenpeil in de samenleving. Van Agt, net aangewezen als eerste lijsttrekker van het CDA, wilde in 1977 de nieuwe politieke fusiegroepering positioneren ten opzichte van VVD en PvdA en begon daarom over een ethisch reveil, „een herbezinning op de wezenlijke waarden van mens en samenleving.”
Hoewel de CDA’er tijdens zijn loopbaan diverse keren aandacht vroeg voor de moreel problematische aspecten van abortus, doelde hij op dat moment vooral op „de kleine zelfstandigen, de kleine spaarders, de pensioentrekkers” en mensen die in de maatschappij arbeid moesten verrichten „waarin men geen arbeidsvreugde kent.” Zij zouden zich, zo beloofde Van Agt, mogen verheugen in de warme belangstelling van het CDA.
Lubbers noemde Nederland in een moreel betoogje „ziek” toen hij de strijd wilde aanbinden tegen het explosief groeiende aantal arbeidsongeschikt verklaarde werknemers. In een van normen en waarden doorspekt betoog lanceerde hij het idee van „kampementen” om aandacht te vragen voor de problematiek van criminele, overlastgevende jeugd.
In een poging meer geld vrij te maken voor zijn onderwijsbegroting begon PvdA-minister Ritzen over een door hem gewenst herstel van „de morele socialisatiefunctie van het onderwijs.” D66-minister Van Boxtel was in het kabinet-Kok II als minister zonder portefeuille belast met het grotesteden- en integratiebeleid en zei mede gedreven te worden door de behoefte „weer zichtbaar te maken wat onze normen zijn.”
Nadat premier Balkenende in 2002 was begonnen over de publieke moraal stelde de flamboyante minister van Economische Zaken Heinsbroek van de LPF een notitie op voor een publiciteitscampagne door de overheid rond normen en waarden. Daarin schetste hij dat het respect voor de huisarts en de leraar weer moest terugkomen en dat het weer normaal moest worden om in het openbaar vervoer voor ouderen op te staan.
Heinsbroek richtte verder zijn pijlen op bijklussende zwartwerkers met een uitkering en vroeg aandacht voor een professionele, gezaghebbende uitstraling van agenten. Hij wilde geen agenten met oorringetjes en staartjes. Het oude logo op de politie-uniformen en -petten, dat te veel op een waakvlam zou lijken, moest van hem weg. Een agent is geen pijpfitter of verwarmingsmonteur, stelde Heinsbroek vast.
Christendom
Ook Ruttes VVD liet zich in 2002 niet onbetuigd. De partij zette de commissie Respect aan het werk, die in 2003 het rapport ”Respect en burgerzin” presenteerde. Daarin werd benadrukt dat het liberalisme zeker een stroming is met een morele dimensie, maar verder niet in verband staat met het christendom.
Met die toevoeging rekende de commissie definitief af met een oude suggestie van oud-VVD-leider Bolkestein. Sprak de eerste VVD-beginselverklaring van 1948 nog uit dat de Nederlandse samenleving berustte op christelijke grondslag, die van 1966 bevatte slechts nog de bepaling dat de Nederlandse samenleving bovenal wordt gedragen door „de geest van christendom en humanisme.”
In 1980 verdween deze bepaling zelfs volledig, naar het leek tegen de zin van Bolkestein. Hij opperde in 1994 dat de verwijzing naar het christendom „misschien” weer terug moest in het VVD-program, maar de commissie had daar maling aan.
Ook de nota ”Vrij en verantwoordelijk”, in 1996 gepubliceerd door een interne commissie onder leiding van oud-VVD-minister Opstelten, rept nergens over de mogelijke meerwaarde van zo’n verwijzing. Beide nota’s, zowel die van 2003 als die van 1996, vroegen wel uitdrukkelijk aandacht voor normen en waarden. De commissie Respect schreef: „De burger dient zich bewust te zijn van het feit dat hij deel uitmaakt van een groter geheel dat hem in verschillende opzichten in zijn mogelijkheden faciliteert en zijn vrijheden bewaakt.” De commissie-Opstelten schreef: „Vrijheid en democratie gaan ten onder als mensen geen respect opbrengen voor regels en afspraken. Van oudsher hebben liberalen zich dan ook ingespannen voor de bevordering van bepaalde persoonlijke kwaliteiten, zoals verantwoordelijkheidsgevoel, gematigdheid en verdraagzaamheid.”
Nietszeggend
Waar Van Merriënboer Ruttes betoog nog met enige bewondering volgde, deed publicist Dick Pels, sociaal liberaal en oud-directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks, dat met groeiende ergernis. Hij noemt Ruttes betoog bijna even nietszeggend als dat van Heinsbroek en de LPF in 2002.
Typerend voor Rutte is dat hij steeds probeert om het ongenoegen dat in de samenleving leeft te verwoorden, maar zelf geen thema’s agendeert, stelt Pels. „Ik ben benieuwd wat hij vindt van de kritiek dat de grote dikken ikken door het liberalisme zoals de VVD dat de laatste jaren voorstaat alleen nog maar groter en dikker zijn geworden. Maar daarover opmerkelijk genoeg geen woord.”
Mee eens, stelt Van Merriënboer, die benieuwd is of Rutte de dikke ikken ook durft te hekelen als hij straks de kabinetsvoorstellen voor een nieuw belastingstelsel moet verdedigen in de Tweede Kamer. „Het zou zijn gezag goed doen als hij kan laten zien hoe hij zijn aversie tegen hufterigheid en egoïsme laat terugkeren in zijn beleid.”
Dikke-ik-uitspraak past bij profiel Rutte
tekst Gerard Vroegindeweij
Buigzaam, een kameleon, berekenend en pragmatisch. Dergelijke typeringen van premier Rutte, afkomstig van diverse ingewijden, waren begin deze week te beluisteren in een tv-documentaire over de premier. Met dergelijke kwalificaties in het achterhoofd is het verleidelijk Ruttes dikke-ik-uitspraak –waarover de Kamer waarschijnlijk nog voor de zomer debatteert– af te doen als een gelegenheidsopmerking. Toch doet dat de premier tekort.
Bij zijn aantreden als politiek leider van de VVD in 2006 betoogde hij dat de partij af moest van haar imago van „parelkettingen en driedelig grijs”. Rutte wilde dat de VVD er voortaan zou zijn voor iedereen; ook voor de alleenstaande bijstandsmoeder en de Marokkaanse buurtvader.
De premier heeft sindsdien altijd zijn best gedaan dat nieuwe imago ook zelf uit te stralen. Hij onderstreept dat liberalisme voor hem niet gelijkstaat met geld verdienen en kapitalisme, maar met persoonlijke vrijheid waar elk individu recht op heeft. Het liberalisme is in zijn ogen ten diepste een sociale stroming die wil bevorderen dat mensen, los van de vraag wat ze verdienen, op eigen benen kunnen staan.
In zijn persoonlijk leven laat Rutte zien dat geld voor hem niet het belangrijkste is. Hij woont in een eenvoudige etagewoning in Den Haag, rijdt privé in een oudere auto en streeft naar een zo laag mogelijke hypotheek. Tijdens zijn werkzaamheden als premier betaalt hij de etentjes en drinkafspraken altijd uit eigen zak, al doet hij dat ook om te voorkomen dat via de (verplichte) openbaarmaking van zijn gedeclareerde bonnetjes bekend wordt met wie hij zakelijk eet en drinkt.
Op sociaaleconomisch gebied is Rutte een echte ouderwetse liberaal: de markt moet ruim baan krijgen. Dat betekent: een zo klein mogelijke overheid, lage belastingen en een sober sociaal vangnet. Én geen dikke ikken in de semipublieke sector: met publiek geld van een zo klein mogelijke overheid moet doelmatig worden omgegaan.
Het calvinisme heeft op de premier, die hervormd werd opgevoed, nog altijd invloed. De calvinistische noties van hard werken en sober leven zijn hem niet alleen met de paplepel ingegoten; hij leeft ze ook uit. Ook bij dat gegeven sluiten zijn opmerkingen over het dikke ik naadloos aan.
Toedeledoki
In zijn dikke-ik-speech zei Rutte onder meer: „Als iemand een bedrijf start en vervolgens ontzettend succesvol wordt, en veel geld gaat verdienen, dan vinden we dat fantastisch. Maar als je werkt in een sector waarvan je weet dat het geld uit de pot van de belastingen- of premiebetalingen komt, bijvoorbeeld in het onderwijs of bij woningcorporaties of bij banken, dan begrijp ik werkelijk niet dat er bankiers zijn die zeggen: Maar ja, ik kan in het buitenland zo veel meer verdienen. Dan denk ik: „Toedeledoki! Ga dan, en zoek die baan in Londen.”
Rutte keerde zich verder tegen burgers die agenten en onderwijzers bejegenen als hun personeel, tegen futloze ouderen die apathisch uitkijken naar hun pensioen, tegen werklozen die meteen een uitkering aanvragen en tegen allochtonen die altijd klagen over discriminatie.