Honderd dagen (bijna) afvalvrij
In Oost-Nederland hebben honderd huishoudens geprobeerd om honderd dagen 100 procent afvalvrij te leven. Dat laatste bleek wat te hoog gegrepen, maar veel scheelde het niet: waar een Nederlander gemiddeld 210 kilogram per jaar wegkiepert, zouden de deelnemers aan het project uitkomen op 22 kilogram aan restafval – zo’n 10 procent van het gemiddelde.
Afvalverwerker ROVA uit Zwolle hield begin dit jaar, samen met de Rijksuniversiteit Groningen en het Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht, de zogenaamde 100-100-100-proef: lukt het 100 huishoudens om 100 dagen 100 procent afvalvrij te leven? Het experiment startte op 1 januari en eindigde afgelopen 10 april. De huishoudens kregen op verschillende manieren hulp van ROVA en van elkaar. Hierbij speelde de projectwebsite 100-100-100.nl een belangrijke rol.
Vrijdag presenteerde prof. dr. Ernst Worrel (Universiteit Utrecht) de resultaten van de proef, op een seminar van ROVA in Zwolle. Staatssecretaris Mansveld (Infrastructuur & Milieu) nam het rapport in ontvangst. ROVA-directeur Hans Groenhuis droeg het stokje hierbij over aan het bedrijfsleven, andere gemeenten, de recyclingbranche en de (rijks)overheid. Hij vond dat de beurt nu aan hen was.
Prof. Worrel: „Als heel Nederland op dezelfde manier als deze honderd huishoudens zijn afval zou voorkomen en scheiden, zouden we een flinke hoeveelheid energie én de daarbij behorende impact op het milieu besparen. Ongeveer zo veel als het verbruik van Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Zwolle bij elkaar. En het levert een huishouden ook nog eens geld op: alleen al door de verminderde voedselverspilling zou een gezin jaarlijks zo’n 200 euro besparen.”
Nee-neesticker
Samen met een collega begeleidde Worrel twee studenten (Bas van Zuijlen en Robert Orzanna) die de milieu-impact van het 100-100-100-project maten. Worrel: „Bij het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling van de Universiteit Utrecht doen we veel onderzoek naar efficiënt materiaalgebruik, recycling en afval. In dit project hebben we onderzocht hoeveel de afvalberg van de deelnemers tijdens de proef verminderde. Verder bekeken we onder meer waar dat restafval uit bestond, en of de deelnemers het beter scheidden.”
Onder invloed van tips en weekopdrachten die ROVA gaf, veranderde bovendien het inkoopgedrag van de proefpersonen. Hierdoor produceerden ze ook minder afval. Worrel: „Dit deden ze door artikelen met minder verpakkingen te kopen, een nee-neesticker op de brievenbus te plakken en gerichter voedsel in te kopen om minder te hoeven weggooien.”
Uit het project bleek dat de hoeveelheid restafval –dat normaal gesproken in de verbrandingsovens verdwijnt– bij de deelnemers zo met 90 procent afnam ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Worrel: „Nu deden de deelnemende huishoudens het al goed, maar ze wisten het tijdens het project nog beter te doen: hun hoeveelheid restafval halveerde.”
Kattenbakkorrels
De hoeveelheid jaarlijks restafval liep zo terug tot omgerekend zo’n 22 kilogram per persoon. Worrel: „Meer dan de helft hiervan bestond uit luiers en kattenbakkorrels. Tegenover de ruim 210 kilogram die een gemiddelde Nederlander weggooit, heb je met zo’n verbruik nog maar een zeer kleine grijze bak nodig.”
Het project toont aan dat veel consumenten best bereid zijn om hun afval te verminderen en beter te scheiden, stelt de hoogleraar. „We hebben in het project wel gemerkt dat een aantal producten en verpakkingen, zoals chipszakken met aluminium binnenlaagje, moeilijk beter te scheiden zijn. Hier ligt een uitdaging voor de industrie om producten te maken die minder materiaal nodig hebben en beter gescheiden ingezameld kunnen worden.”
Stimuleren
Niet alleen een rigoureuze afvalvermindering was tijdens de proef voorwerp van studie. Mensen moeten tenslotte bereid zijn om hiervoor hun gedrag te veranderen. Om te ontdekken of het project die gedragsverandering –en zo de afvalvermindering– bereikte, stelde onderzoekster Ellen van der Werff, universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen, een controlegroep samen. Die nam dus niet aan de proef deel. Van der Werff: „Iedereen is gedurende de 100-100-100-proef meer afval gaan scheiden, zowel de deelnemers als de controlegroep. Bijvoorbeeld wat het inleveren van textiel betreft. Maar de 100-100-100-groep leverde ook meer plastic en gft-afval apart aan.”
Van der Werff vroeg de deelnemers van het afvalverminderingsproject ook naar wat hen motiveerde om hun afval beter te sorteren. Hierbij bleek dat de deelname aan het project hen hierin gestimuleerd had, en dat ze vervolgens aan de veel striktere afvalscheiding gewend waren geraakt. Van der Werff: „Het lijkt erop dat mensen een impuls nodig hebben om meer te gaan afval scheiden, zoals nu gebeurde, waardoor ze ermee aan de slag gaan. Daardoor ervaren ze dat het makkelijker is dan gedacht, en blijven ze afval scheiden.”
Zelfbeeld
Wat het verminderen van afval betreft, bleken alleen de deelnemers aan 100-100-100 hun gedrag te hebben veranderd, vergeleken bij de controlegroep. Ze gaven aan minder voedselresten weg te gooien, minder papier te gebruiken, minder producten met veel verpakkingen te kopen en meer spullen te ruilen en te delen met anderen in plaats van nieuw te kopen. Ook zagen (hierdoor) alleen de projectdeelnemers hun hoeveelheid restafval afnemen. Van der Werff: „Als reden hiervoor vonden we dat de deelnemers zichzelf gedurende het project meer als milieuvriendelijke persoon zijn gaan zien. Uit eerder onderzoek weten we dat hoe sterker mensen zichzelf als milieuvriendelijke persoon zien, hoe minder energie ze verbruiken, hoe meer ze de fiets in plaats van de auto gebruiken enzovoort. Door met elkaar op de 100-100-100-website tips uit te wisselen en met de opdrachten bezig te zijn, gingen de deelnemers zichzelf meer als milieuvriendelijke persoon beschouwen. Hierdoor hebben ze hun afvalproductie weten te verminderen.”
„Dan ga je zelf maar boodschappen doen”
Bij SGP-wethouder Arie Speksnijder (62) van de gemeente Zwartewaterland heeft de proef thuis, in Genemuiden, voor een stevige omslag gezorgd. „Aanvankelijk had ik veel reserves om mee te doen, maar het leek me erg leerzaam. Verder vond ik deelname aan mijn stand verplicht, als wethouder Milieu en Duurzaamheid.
Mijn doel was eerst om alleen de hoeveelheid restafval sterk te verminderen, maar na het lezen van tips en ervaringen van andere deelnemers op de ROVA-website ging ook bij mij de knop om. Het werd een sport om zo min mogelijk verpakking in huis te halen, ook wat recyclebaar afval betreft. Maar dat viel en valt niet mee: enorm veel artikelen zijn in plastic verpakt. Daar kon ik me stevig aan ergeren als mijn vrouw weer eens met de boodschappen thuiskwam. We kregen telkens een discussie, waarbij ik steevast hoorde: „Dan ga je zelf maar boodschappen doen.” Daarom gingen we op zaterdag dan ook samen – en nu lijkt het kwartje ook bij haar gevallen… Mijn vrouw accepteert nog amper plastic tasjes en probeert zo veel mogelijk fruit en groente onverpakt mee te nemen.
In de 100-dagenperiode hebben we één zak restafval vol gekregen, minstens 50 procent minder dan voor de proef. Op zich niet gek voor een gezin van drie personen, maar sommige deelnemers hadden hooguit 1,5 kilogram. Dus ik klop me beslist niet op de borst.”
Een hoop onnodige plastic zakjes
Karin Bellaart (60), een danspedagoge uit Dwingeloo, ontdekte tijdens de proef dat ze feitelijk altijd heel bewust met het scheiden van afval bezig was geweest. „Ik kreeg wel veel meer oog voor de enorme verpakkingsindustrie voor alle consumentengoederen: soms kun je de aankoop van verpakte spullen gewoon niet vermijden. Maar plastic tasjes weigerde ik altijd al: tijdens het doen van boodschappen heb ik altijd katoenen tassen bij me. Daar komt ook mijn groente en fruit in terecht. Verder koop ik het meeste via de biologische winkel, die al veel minder verpakkingsmateriaal gebruikt. Brood bak ik zelf, dus dat levert geen zakken op. Ik zou verder toch al geen koekjes kopen die per stuk of per twee zijn verpakt. En liever blikvoer voor mijn kat dan die luxe zakjes met metaalcoating: die laatste kun je niet hergebruiken.
Verder is bijvoorbeeld knutselen met afvalmateriaal, met de kinderclub in onze buurtschap, lang mijn hobby geweest. We gebruikten wc-rolletjes, kurken, textielresten, vloerbedekking of tegels en verpakkingsschuimpjes. Ik houd inmiddels misschien 2 procent onverteerbaar en onverwerkbaar afval over: zakjes met een metaallaagje, snijdafval van mijn quiltwerk, gebruikte schoonmaakdoekjes, kaaskorstjes en oude videobanden. Mijn koopgedrag is dus feitelijk niet veranderd: ik ben altijd al bewust met het milieu bezig geweest. Die constatering voelt trouwens wel goed!”
Ook melkpakken bij het pasticafval
Huishoudens in onder meer het gebied waarin ROVA het afval ophaalt –IJssel-Vechtstreek, Achterhoek en Eemland– hebben sinds kort een voordeel dat hun restafval grondig helpt verminderen: sinds begin dit jaar mogen ze ook hun de drankkartons, melkpakken en blik in de plasticcontainer van ROVA deponeren. „Het sorteren hiervan gebeurt bij afvalinzamelaar SITA. Dit gebeurt door hightechrobots die de verschillende materialen kunnen scheiden”, verklaart ROVA-woordvoerder Erik van Cuyk. „Vervolgens wordt alles zo goed mogelijk hergebruikt.” Zo krijgen de melkpakken na verwerking een nieuwe rol als wc-papier. „De techniek om afval te hergebruiken gaat keihard; wie weet kunnen ze er later weer melkpakken van maken.”
Deze uitgebreidere vorm van gescheiden inzameling voor hergebruik heeft ROVA samen met vijf andere afvalverwerkers opgepakt. Daarnaast doen de collega-bedrijven Midwaste in Zuid-Holland en HVC in Noord-Holland hieraan mee. In totaal gaat het volgens ROVA om 200 Nederlandse gemeenten (van de 393). Van Cuyk: „Verder zijn Utrecht en Arnhem nu bezig met een pilot.”