Van Rijn na pijnlijk debat uitblinker af
DEN HAAG. In zes verhitte debatten heeft de bijtgrage oppositie het imago van staatssecretaris Van Rijn flink beschadigd. Tot vorig najaar was hij een alleskunner en een van de uitblinkers van het kabinet. Na het –voorlopig– laatste debat van donderdag niet meer.
Wat Van Rijn ook zou opbreken als staatssecretaris, zeker niet zijn gebrek aan Haagse ervaring, verwachtte de PvdA-top in 2012. Integendeel, als één PvdA’er de wetten van het Binnenhof kende, dan hij toch wel.
In 2006 gold Van Rijn als de stille kracht achter VVD-minister Hoogervorst, die eveneens een omvangrijke herziening van het zorgstelsel in goede banen moest zien te leiden. Waar Hoogervorst de kastanjes uit het vuur moest halen in de politieke arena leidde topambtenaar Van Rijn alles in goede banen op het departement.
Illustratief voor het gezag dat Van Rijn in die tijd genoot, is het verhaal dat CDA’er Klink, toen de CDA-top hem in 2007 aanzocht als minister van Volksgezondheid, eerst Van Rijn zou hebben benaderd. Pas toen deze aangaf het departement te willen blijven leiden, zou Klink het ministerschap hebben aangedurfd.
Dat PvdA-partijleider Samsom Van Rijn tot de uitblinkers van de PvdA-bewindspersonen rekende, blijkt uit diens toespraak op het congres van zijn partij in april 2013, kort nadat kabinet en zorgbranche het zogenaamde zorgakkoord hadden gesloten. „In één beweging bracht onze Martin van Rijn ons ideaal dichterbij, ontmantelde hij de financiële tijdbom die onder de langdurige zorg lag, en verwierf hij maatschappelijk en het begin van politiek draagvlak voor onze hervormingsplannen. Martin, ik wist dat je goed was, maar zó goed. Man, wat een prestatie”, jubelde Samsom vanaf het podium.
Dat het pgb-debacle Van Rijns imago fors heeft aangetast, bewijst dat ook zijn veelgeroemde politieke intuïtie hem weleens in de steek laat. Afgelopen najaar wachtte Van Rijn opmerkelijk lang voordat hij de steeds indringender wordende vragen van de oppositie over het pgb van een antwoord voorzag. Een voorbeeld: Eind augustus vroeg CDA-Kamerlid Keijzer Van Rijn te reageren op het artikel ”Gemeenten vrezen big bang rondom trekkingsrecht”, in het ambtenarenblad Binnenlands Bestuur. Met name grote gemeenten uitten daarin de zorg dat de invoering van het nieuwe pgb-stelsel dreigde te stagneren.
Na drie maanden (!) antwoordde Van Rijn op 24 november dat hij intensief zou blijven overleggen met de bezorgde gemeenten, „om te waarborgen dat de invoering zo goed mogelijk verloopt.” En, schetste Van Rijn, het meest basale betalingsverkeer zou per 1 januari 2015 via het systeem kunnen verlopen. Verderop in dat jaar zou „de doorontwikkeling” plaatsvinden.
Eigenlijk stelde hij op dat moment al ietwat laconiek dat de winkel al wel open kon, hoewel de verbouwing nog gaande was.
Van Rijn lijkt er al met al op te hebben vertrouwd dat de Kamer hem rond het oplossen van de pgb-problemen het nodige respijt zou gunnen, net zoals oud-minister Opstelten dacht dat de interesse van de oppositie voor een oude schikking tussen justitie en een drugsbaron vanzelf zou verflauwen. Beiden hebben de vasthoudendheid van een oppositie die onraad ruikt en tot op het bot gaat bij het invullen van haar controlerende taak, onderschat.
Wat Van Rijn juist heeft overschat, is de mate waarin de coalitie hem uit de wind kon houden. VVD en PvdA voelden zich vorige maand niet langer sterk genoeg om het onderzoek naar Van Rijns optreden uitsluitend over te laten aan de Algemene Rekenkamer, zoals eerder was afgesproken. In plaats daarvan gaven zij de Tweede Kamer groen licht ook zelf zijn handelwijze te evalueren, en wel per direct. Politici die permanent in de campagnestand staan, gunnen bewindspersonen hooguit in de wittebroodsweken enig respijt; dat is de harde les die Van Rijn inmiddels heeft geleerd.
De bevindingen die uit het Kameronderzoek naar voren kwamen, beschadigden Van Rijns imago fors. Het ict-systeem voor de pgb-uitbetalingen werd vooraf niet serieus getest, het onderzoek dat hij de SVB liet uitvoeren naar het verbeteren van de uitbetalingen was onvolledig. Kortom, welk beeld er ook van Van Rijn zal blijven hangen, dat van uitblinker en alleskunner zeker niet meer.