Toptheologen op het snijvlak van kerk en cultuur
UTRECHT. Wie de staat van de huidige theologie onderzoekt, treft drie belangrijke aandachtspunten aan: de positie van de theologie tussen kerk en academie, het debat met de natuurwetenschappen en de dialoog met andersgelovigen.
Dat stelt dr. Frank Bosman in zijn inleiding op ”Toptheologen. The Next Generation. Theologie aan het begin van de 21e eeuw” (uitg. Berne Media, Heeswijk). Het boek wordt vandaag in Utrecht gepresenteerd tijdens een bijeenkomst over ”de staat van de theologie”, georganiseerd door Luce/Centrum voor Religieuze Communicatie, onderdeel van de Tilburg School of Catholic Theology. Bijdragen leveren dr. Marcel Sarot, dr. Harm Goris en dr. Gé Speelman.
In de eerste helft van 2014 organiseerde Luce/Centrum voor Religieuze Communicatie een academische lezingencyclus van zeven bijeenkomsten onder de naam ”Toptheologen. The Next Generation”. De subtitel ”de volgende generatie” werd gekozen omdat Luce/CRC al tweemaal eerder een dergelijke cyclus had georganiseerd. In het seizoen 2005-2006 passeerden de grootste theologen van de twintigste eeuw de revue, in 2014 de theologen die op dit moment het theologisch debat wereldwijd beheersen.
De ”toptheologen” zijn Gavin d’Costa, John Milbank, Sarah Coakley, Janet Soskice, Rowan Williams, Alister McGrath en John Zizioulas. Ze geven volgens dr. Bosman een goed beeld van de stand van de hedendaagse (christelijke) theologie.
Alle zeven theologen hebben volgens hem een drietal zaken met elkaar gemeen: de confessionele en kerkelijke inbedding van hun theologie, de strijd om ”de waarheid” en de discussie met de natuurwetenschappen.
Coakley, Williams en Zizioulas bekleden gewijde ambten, de laatste twee zelfs als bisschoppen, binnen de Anglicaanse en de Oosters-Orthodoxe Kerk. Maar ook de andere theologen, D’Costa, Milbank, Soskice en McGrath, maken er volgens Bosman in hun werk en leven geen geheim van dat zij zich ook als gelovigen betrokken weten op de geloofstraditie.
Soms conflicten
Hij noemt dat wel en niet verbazend. Aan de ene kant lijkt het vanzelfsprekend dat theologen nauw betrokken zijn op een bepaalde religieuze denominatie waar zij hun spiritueel tehuis hebben gevonden. Dat onderscheidt theologen van de religiewetenschappers, die geloof en religie vanuit een „buitenperspectief” willen bestuderen. Aan de andere kant is de verhouding tussen theologen en de geïnstitutionaliseerde religie geen vanzelfsprekendheid. „Met name tussen leergezag van bisschoppen en andere kerkelijke gezagdragers enerzijds en de academische theologie anderzijds kunnen (en zijn) conflicten ontstaan.”
De zeven toptheologen laten volgens Bosman zien dat kerk en theologie elkaar nodig hebben, en dat de theologie een belangrijke brugfunctie tussen academie en kerk kan vervullen. Zonder deze brug is de kritische dialoog tussen kerk en de haar omringende cultuur niet op adequate wijze aan te gaan.
De zeven theologen komen op voor het onderzoek naar de waarheid en verzetten zich tegen een vrijblijvende pluralistische benadering. De dooddoener ”geloof, ach, dat is toch ook maar een mening” is volgens Bosman niet alleen neerbuigend, maar verdonkeremaant ook dat bij zowel geloof als wetenschap de waarheid zélf op het spel staat. Net als het liberalisme verwijst het pluralisme religie naar de sfeer van het private terrein en tracht het de publieke ruimte te vrijwaren van aanspraken op verschil.
Het derde punt waarop de zeven theologen elkaar vinden, is de discussie over het al dan niet samengaan van geloof en wetenschap. Bosman: „Geharnaste atheïsten als Richard Dawkins en Dick Swaab proberen op natuurwetenschappelijke wijze aan te tonen dat God niet bestaat en religie dus onzin is. Even geharnaste gelovigen verdedigen zich met een hele serie beweringen, die moeten ‘bewijzen’ dat geloof en wetenschap elkaar niet bijten.”