Oordeel over de grijze massa tijdens bezetting soms erg hard
Het klonk cynisch en als middelbare scholier begreep je het niet helemaal. Maar de historicus en voormalige rector van het Calvijn Lyceum in Rotterdam drs. G. Esser kon tijdens zijn lessen over de Tweede Wereldoorlog soms opmerken: „Na de oorlog hadden we in ons land meer verzetsstrijders dan inwoners en we verachten de enkele verrader. Laat ieder zich –ook nu– eens afvragen wat hij tijdens de bezetting zou hebben gedaan.” Die vraag van Esser is zeventig jaar na de Bevrijding nog steeds relevant.
De Canadese bevrijders van Nederland werden in 1945 geëerd als helden. De Nederlanders keken hoog tegen hen op omdat zij ”goed en bloed’ hadden gegeven om ons land te verlossen van de Duitse dwingeland. „Hun leeuwenmoed is ongeëvenaard”, schreef een commentator van het blad Trouw.
Wie decennia later met Canadese veteranen praat, komt soms tot andere conclusies. „Ik ging met knikkende knieën en tranen in de ogen naar het front. Er zijn momenten geweest dat ik mijn geweer niet kon richten omdat mijn handen trilden van de zenuwen”, schreef de inmiddels hoogbejaarde David Thornfald uit Toronto enkele jaren geleden in een persoonlijke terugblik op zijn leven. „We gingen niet strijden omdat we zo graag de Duitsers te grazen wilden nemen. We gingen omdat we moesten. Eigenlijk durfden we niet.”
Thornfald schreef dat het hem en zijn makkers verbaasde dat de Nederlanders hun zo veel lof toezwaaiden. „We werden binnengehaald als helden, terwijl we vaak maar heel bange mannetjes waren geweest. Van bijzondere moed was geen sprake, van welbewuste manmoedige acties tegen de vijand evenmin. We waren min of meer toevallig in de strijd verzeild geraakt, omdat we de leeftijd hadden voor de mannen die naar het front konden worden gestuurd. Daar moesten we doen wat ons werd opgedragen.”
De nuchtere, bijna ontluisterende analyse van deze oude veteraan contrasteert wel heel erg met het beeld dat veel Nederlanders hebben van hun Canadese bevrijders. Zeker in de eerste 25 jaar na de bezetting was hun bewondering voor deze militairen groot. Ze leek met de jaren nog te groeien ook. De verhalen over ”toen” werden met her jaar spannender.
Enige heldenmoed dichtten na de oorlog veel Nederlanders zichzelf ook toe. Velen benadrukten dat ze tijdens de bezetting vooral niet fout waren geweest; sterker, dat ze zich daadwerkelijk tegen de Duitsers hadden verzet. Kleine acties werd opgeklopt tot heldendaden. Wie als kwajongen de fietsband van een Duitse soldaat had laten leeglopen, was eind jaren vijftig in eigen waarneming soms een verzetsstrijder van formaat geworden. Kleinkinderen luisterden met open mond. Terwijl het in feite ging om een kwajongensstreek.
Het schema waarin mensen dachten was in de jaren vijftig en zestig heel erg zwart-wit: je was goed of je was fout. Een tussenweg bestond niet. Dat werd ook de kinderen via onderwijs en jeugdboeken met de paplepel ingegeven. En wee degene die aan de verkeerde kant van de lijn had gezeten.
Zelfs als er maar iets was geweest dat leek op deutschfreundlichkeit werd dat iemand nagedragen. Sommige bakkers zagen na de oorlog hun klandizie afnemen omdat ze in de oorlogsjaren brood hadden geleverd aan de Duitse ortscommandant die toevallig woonde op de route waar zij hun brood bezorgden. Die man deugde voor de rest van zijn leven niet. „Het oordeel van de geschiedenis is vaak hard, zeker de eerste vijftig jaar na een ingrijpende gebeurtenis”, zei de vermaarde historicus Van Deursen in 1995 tijdens een toespraak in Zwolle ter gelegenheid van de herdenking van de Bevrijding.
Inmiddels ligt de Bevrijding van ons land in 1945 ongeveer twee generaties achter ons. Het zwart-witbeeld is genuanceerder geworden. Met name het boek ”Grijs verleden” van Chris van der Heijden uit 2001 heeft daar een belangrijke bijdrage in geleverd. Zijn conclusie is dat de meeste Nederlanders tijdens de oorlog vooral druk waren met hun eigen zaken en zich afzijdig hielden van de strijd tegen de onderdrukking. „De houding van de overgrote meerderheid was er geen van ”luctor et emergo”, ik strijd en ik kom te boven, maar van ”non luctor et emergo, sed fluctuo et fluo”, ik vecht niet en kom niet te boven, maar ik dobber en blijf drijven” (blz. 16 en 129). Het devies van veel Nederlanders was dus: „Niet opvallen en zorgen dat je zelf zo goed mogelijk door de oorlog heen komt.” Dat is iets anders dan heldendom.
Die nuancering van het beeld maakt het oordeel over bijvoorbeeld een bakker die zijn brood verkocht aan bewoners van een rijtje huizen, en dus ook aan een Duitser die daartussen zat, ook milder. Datzelfde geldt voor mensen die niet de moed hadden om positief te antwoorden op de vraag of ze onderduikers in huis wilden nemen. Iedereen wist hoe erg het me je kon aflopen als de verborgen gasten door de bezetter werden ontdekt.
Natuurlijk zegt nu menigeen dat mensen die zich aanpasten anders hadden moeten kiezen; dat het weigeren van onderdak aan opgejaagden moreel verwerpelijk is. Dat is heel begrijpelijk en ook goed te verdedigen.
Maar die conclusie kan soms ook te gemakkelijk worden getrokken. Die afkeuring wordt immers mede bepaald door de kennis die achteraf bijeenvergaard is. Mensen die tijdens de bezetting leefden, wisten niet hetgeen de huidige generatie weet. Pas na de Bevrijding werd stukje bij beetje de volle omvang van het Duitse schrikbewind duidelijk. Om één voorbeeld te noemen: tijdens de oorlog wist iedereen wel dat de Joden die naar het oosten werden weggevoerd, te beklagen waren. Maar de meeste mensen dachten dat ze daar zwaar werk in concentratiekampen moesten doen. De realiteit van de vernietigingsovens werd pas na de Bevrijding goed duidelijk. Is daarmee de lauwe houding van veel Nederlanders ten opzicht van de Jodenvervolging goed te praten? Nee. Maar het oordeel wordt wel genuanceerd.
Nog een voorbeeld: het respect dat sommige Nederlanders in de jaren dertig hadden voor Hitlers aanpak van de economische crisis, valt zeker te betreuren. Maar het is niet helemaal onbegrijpelijk. Mensen waren maar heel beperkt op de hoogte van hetgeen er werkelijk in Duitsland gebeurde. Ze zagen wel dat de economie snel herstelde. En ze konden bepaald niet voorzien wat Hitler nog meer van plan was. Zijn latere daden waren zo verschrikkelijk dat ze vooraf in geen enkel brein konden opkomen. Wat mensen aansprak, was zijn kordate optreden op het terrein van de economie. Terwijl men hier in Nederland nog altijd de gevolgen ondervond van de economische malaise.
Tweede is dat tot nu toe maar weinig mensen van de naoorlogse generatie zich werkelijk hebben afgevraagd wat ze zelf zouden hebben gedaan als ze in die situatie hadden gezeten. Natuurlijk spiegelen ze zich graag aan de levensverhalen van verzetsstrijders. Hun daden verdienen respect en zijn tot voorbeeld. Maar wie zou werkelijk zijn goed en bloed willen geven voor de vrijheid? Als het erop aankomt, is de groep die de woorden omzet in daden maar heel beperkt. Dat zou het oordeel over de grote groep die zich enigszins aanpaste of die een tamelijk afwachtende houding aannam, toch wel moeten matigen.
Helden waren er. Maar ze vormden een minderheid. Verraders waren er. Maar ook zij waren een minderheid. Veruit de grootste groep zat ertussenin. Deze mensen waren vaak toeschouwer. Achteraf kun je zeggen: Jammer dat ze niet duidelijk waren in hun verweer tegen het Duitse bewind.