„Denken van christenen met verlichting mee veranderd”
De verlichting – hoe geven geschiedenisdocenten vorm aan deze fase in de Europese geschiedenis? „De tijd is veranderd, en het denken van christenen is met de verlichting mee veranderd”, zegt Liesbeth van Huit-Schimmel, docent geschiedenis aan de Pieter Zandt Scholengemeenschap in Kampen.
Help, de aarde vergaat! In 1774 schreef een Friese dominee, Eelke Alta, een boekje waarin hij voorspelde dat de aarde uit zijn baan geslingerd zou worden. Dat zou komen door een botsing tussen de maan en een aantal planeten.
De mensen in Friesland raakten in paniek. Om te laten zien dat dit niet nodig was, besloot Eise Eisinga een model van het zonnestelsel te bouwen. Hij deed dat tegen het plafond van zijn woonkamer.
De wolkammer en amateur-sterrenkundige Eise Eisinga (1744-1828) leefde in tijd van de verlichting. Eisinga werd in de historische canon van vijftig vensters opgenomen, om deze periode te illustreren. Een ‘verlicht’ mens geloofde dat je met kennis de wereld en de mensen kon verbeteren, aldus de toelichting op de website entoen.nu. „Alles draaide in de Verlichting om verstand, kennis en wetenschap.” Docenten treffen op de website lesmateriaal aan over Eisinga. Daarin wordt een link gelegd tussen zijn planetarium, de werking van het zonnestelsel en de ideeën van de verlichting.
Aardbeving Lissabon
Op welke manier komt de verlichting in christelijke geschiedenislessen naar voren? Vooral als ‘vijand’ van het geloof, als boosdoener – of is er ook aandacht voor de positieve kanten?
Over de verlichting moet je genuanceerd lesgeven, zegt docent Liesbeth van Huit-Schimmel. „Enerzijds wil ik leerlingen laten weten dat sommige verlichtingsdenkers echt de bodem onder het christelijk geloof wilden weghalen. Die verlichte manier van denken heeft veel invloed gehad en blijft in oude én nieuwe vormen steeds terugkomen. Aan de andere kant behandel ik de wetenschappelijke en sociale verworvenheden van de verlichting positief. Tussen die negatieve en positieve noties zit een scala aan thema’s, waarbij ik een genuanceerd oordeel belangrijk vind. Dat Voltaire en Rousseau de aardbeving in Lissabon niet als straf van God wilden zien, is typisch voor de verlichting. Tegelijkertijd zien wij een natuurramp vaak ook niet meer rechtstreeks als straf van God. De tijd is veranderd, en het denken van christenen is met de verlichting mee veranderd.”
Van Huit-Schimmel vertelde haar leerlingen dat Diderot in zijn Encyclopédie iets revolutionairs deed door de onderwerpen op alfabet te zetten – kerk bij kroeg en priester bij prostituée. „Ik zag ze verbaasd lachen. Niet om Diderot, maar om de mensen die dat een gevaarlijke ontwikkeling vonden. Het verleden is een vreemd land. Dat moeten we ook erkennen als we ons verdiepen in het christelijk denken uit het verleden. Daarom kun je bij het lesgeven veel hebben aan concrete personen uit die tijd, zoals Pascal: gelovige én denker. Iemand bij wie je ziet dat een heel diep geloof en rationeel denken en wetenschap samengaan.”
Geen God, geen meester
„Het zesde hoofdstuk van het boek dat de tweede klas gebruikt, heet ”De Verlichting, het verstand in het middelpunt”, zegt Peter Speelman, voorzitter van de vakgroep geschiedenis op het Driestar College in Gouda. „In dit hoofdstuk wordt uitgelegd dat mensen in de achttiende eeuw het verstand op nummer één zetten. Ze nemen niet meer alles aan wat Bijbel en kerk leren. Het rationalisme verandert de geloofsopvattingen en brengt andere waarden en normen met zich mee. Deïsten stellen dat God wel alles geschapen heeft, maar niet alles bestuurt: Hij laat de natuurwetten werken. Deze zaken worden in de les genoemd en uitgelegd. We trekken lijnen naar het ”geen God en geen meester” van het atheïsme en naar uitwassen van de Franse Revolutie, zoals het bloedvergieten en de afschaffing van de kerk en de christelijke jaartelling.”
Leerlingen nemen kennis van het nieuwe positieve mensbeeld van de verlichting, vervolgt Speelman. „Dat mensbeeld leert dat het kwaad niet in de mens zit, maar van buiten komt door opvoeding en milieu. We leggen uit dat dit mensbeeld niet strookt met een Bijbelse visie, en dat het ongewenste gevolgen heeft voor opvoeding en samenleving. De leerlingen zien hoe de tijdgeest greep krijgt op kerk en geloof, tot in de psalmberijming van 1773 toe. Bij oudere leerlingen laten we zien dat het rationalisme van de verlichting het denken tot in onze tijd beïnvloedt: het wetenschappelijk denken wordt absoluut gemaakt.”
Speelman vindt het belangrijk in de lessen over de verlichting het evenwicht te bewaren. „Het goed gebruiken van je verstand is ook een opdracht van God. Geloof en wetenschap zijn niet automatisch tegengestelden. De wetenschap laat zien hoe de geschapen werkelijkheid in elkaar steekt. Het is genade deze te mogen kennen en begrijpen. We moeten God dienen met ons hele hart en met ons hele verstand. Maak van geloof en wetenschap geen tegenstelling. Daarmee jaag je hoger opgeleide mensen uit de kerk en doe je vrome christenwetenschappers onrecht. De discussie tussen prof. dr. G. van den Brink en ds. A. J. Mensink over evolutie laat zien welke grote zaken er in het geding zijn en hoe gevoelig die kunnen liggen. Hoe waardevol een boek als ”Ongeloof en revolutie” van Groen van Prinsterer ook is, democratie en vrijheidsrechten zijn in hoofdzaak goede gevolgen van het verlichtingsdenken. Zeker in de manier waarop de ChristenUnie en de SGP daaraan inhoud geven.”
Pieter Prins, eveneens docent geschiedenis op het Driestar College, ziet een gevaar dat docenten „enigszins hypocriet te werk gaan.” „We waarschuwen dan voor de verlichting, we stellen ons antirevolutionair op, om die term te gebruiken. En tegelijk ervaren we de vruchten van die verlichting als een zegen. Denk aan de vrijheid van godsdienst, aan de rechtsstaat of aan de zegeningen van de medische wetenschap. Ik zou de verlichting niet per definitie willen zien als een vijand van God en geloof.” Prins onderstreept dat de verlichting een term is „die een bepaalde historische ontwikkeling benoemt.” „Over wat daarbinnen of daarbuiten valt, kun je discussiëren. Als christen zou ik liever spreken over de tegenstelling die Jezus Zelf schetst: tussen mensen die zich aan Hem ergeren en mensen die Hem nederig te voet vallen.”
Kerken en moskeeën
Ardjan Logmans rondt op dit moment zijn stage af als geschiedenisdocent op het openbare Da Vinci College in Leiden. Eerder gaf hij ook les over de verlichting op het Driestar College. „Ik merkte dat voor deze leerlingen het bruggetje snel gelegd is dat door de ratio het geloof achterhaald is”, zegt Logmans. „Ze koppelen geloof aan een platte aarde en aan de rooms-katholieke inquisitie, zaken die ze in eerdere hoofdstukken hebben geleerd. Ze moeten dus leren dat de verlichting een andere manier van denken is en dat geloof niet met louter rationele instrumenten gefileerd kan worden. Dat vergt veel uitleg, want het landt niet zomaar. Op het Da Vinci College heb ik een klein deel over de verlichting lesgegeven. Leerlingen stellen daar geen enkele vraag over het geloof, omdat het totaal niet op hun netvlies staat. Ik merk dat ze er niet positief of negatief tegenover staan. Als je vraagt waarom er nog steeds kerken en moskeeën zijn als de verlichting het geloof op de tweede plaats heeft gesteld, weten ze dat eigenlijk niet. Ik leg dan uit dat geloof ook gaat over het hart, iets wat ze al bijna niet snappen, want het verschil tussen geest en lichaam is voor hen heel moeilijk te begrijpen. Dan vertel ik dat liefde bestaat, ook al zie je die niet en kun je die niet altijd beredeneren. Zo bestaat geloof ook. En dan hoop ik dat ze het een beetje snappen.”
Dit is het derde deel in een serie over de vraag hoe docenten kleur geven aan geschiedenis. Maandag deel 4.
„Prinsen Willem IV en V werden wat summier behandeld”
D. Trouwborst uit Gouda, gepensioneerd boekhoudkundig medewerker:
„Ik heb op lagere scholen (onder andere de Rehobothschool) en de ulo van de gereformeerde gemeente gezeten, in Rotterdam. Tijdens de geschiedenislessen op de lagere school kwamen de eerste christenvervolgingen aan bod. Ook de Reformatie kreeg volop aandacht, net als de Dordtse Synode, de Tachtigjarige Oorlog, Johan van Oldenbarnevelt en de tijd tot aan prins Willem III. De regeringsperiode van de prinsen Willem IV en V werd wat summier behandeld.
Meer aandacht was er voor de jaren na 1830. De achterstelling van de christelijke afgescheidenen werd uitvoerig behandeld, zowel op de lagere school als op de ulo. Ook de Tweede Wereldoorlog kwam volop ter sprake. Meester Meier van de Rehobothschool vertelde tijdens deze lessen over zijn eigen spannende ervaringen in Duitsland. Meneer Van Bochove kon uit eigen ervaring vertellen over gebeurtenissen in Rotterdam en meneer De Hartog putte uit zijn belevenissen als militair.
Mevrouw Lussenburg gaf op de ulo Engels en geschiedenis. Ze besteedde ook aandacht aan alle kerkformaties tot 1953. Gezien de diversiteit in de achtergronden van de leerlingen, beperkte ze zich alleen tot de feiten: jaartallen en namen.”