„Tijdgeest in elke psalmberijming aan te wijzen”
UTRECHT. „In elke psalmberijming is de geest van de tijd aan te wijzen. Dat is niet erg, zolang die tijdgeest niet op gespannen voet staat met Gods Woord.”
Dat zei drs. Jaco van der Knijff donderdagavond in Utrecht in zijn lezing voor de studenten van Depositum Custodi. De reformatorische studentenvereniging heeft ”Tijdgeest” als jaarthema. Gisteravond stond de vraag centraal hoe de tijdgeest in psalmberijmingen is aan te wijzen.
Van der Knijff, muziekredacteur bij deze krant, stelde dat niemand een berijming kan maken zonder dat de geest van de tijd daarin een woordje meespreekt. „Psalmberijmen en tijdgeest zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Sterker: een psalmberijming waarin de tijdgeest niet tot uitdrukking komt, is een levenloos ding.”
Hij wilde het begrip tijdgeest niet per se negatief waarderen. „De tijdgeest is de heersende opvatting in een bepaalde tijd, de algemene denkwijze, de trant van denken op een bepaald moment. Dat wil dus zeggen dat er altijd sprake is van een tijdgeest: aan het eind van de 18e eeuw, maar net zo goed in de 16e eeuw en aan het begin van de 21e eeuw.”
Hij illustreerde zijn stelling aan de hand van verschillende berijmingen: die van Datheen, de Staatsberijming van 1773, de nieuwe berijming uit 1967 en de berijming van ds. C. J. Meeuse.
Strijdgewoel
Volgens Van der Knijff is aan de ‘kleur’ van Datheen te zien dat deze berijming in het strijdgewoel van de 16e eeuw is gemaakt. „Datheens berijming is volks, voor de eenvoudige man gedacht. De psalmen worden direct toegepast op de eigen situatie van vervolging en verdrukking.” Als voorbeeld noemde hij Psalm 68:1, die rechtstreeks lijkt te gaan over de Spanjaarden, en Psalm 87:3, waar Sion gelijk wordt gesteld met de kerk. Ook moeten grove uitdrukkingen in Datheen, bijvoorbeeld over God als een dronkenman in Psalm 78, in het licht van die tijd worden gezien.
In de berijming van 1773 is volgens de inleider duidelijk te zien dat de taal van de psalmen moest worden aangepast aan de geest van rationalisme en brave burgerlijkheid. Hij zag die tijdgeest niet alleen in woorden zoals ”Opperheer”, ”deugd” en ”Volzalig Wezen”, maar ook in het feit dat de rauwe taal soms wordt gepolijst. „God is in Psalm 78 geen dronkenman meer; de wijn is zelfs helemaal weg. De Leviathan uit Psalm 74, een mythisch zeemonster waar men niet zo veel mee kon, wordt geïnterpreteerd als de farao. En in Psalm 139 worden de nieren en de buik netjes weggelaten.”
In de nieuwe berijming van 1967 is volgens Van der Knijff de tijd van na de Tweede Wereldoorlog aan te wijzen. „De psalmen moeten, vlak na de Holocaust, ook voor Joden acceptabel zijn. Daarbij staat het dichterlijke voorop, wat soms ten koste gaat van de theologische inhoud. Ook willen de dichters in messiaanse psalmen zoals Psalm 2 en 110 geen hoofdletters plaatsen. En traditionele begrippen zoals zonde, ongerechtigheid en verzoening worden vaak vervangen door eigentijdse termen als ontrouw, dwaling en toedekken.”
Theologisch eigene
Ook in de berijming van ds. C. J. Meeuse uit 2011 is volgens hem de tijdgeest zichtbaar. „In woordkeus en aanvullingen is het theologisch eigene van de Gereformeerde Gemeenten hier en daar te zien.” Hij noemde als voorbeeld Psalm 65, waar de zinsnede: „tot U zal alle vlees komen”, is berijmd als: „Veel mensen zullen tot U treden.” Ook het gebruik van uitdrukkingen zoals ”herboren” en ”teer de Heere vrezen” is te verklaren vanuit de kring waarin ds. Meeuse werkt.
Van der Knijff concludeerde dat we enerzijds op onze hoede moeten zijn voor tijdgeestelementen die strijdig zijn met Gods Woord. Anderzijds moet het probleem niet overdreven worden. „Het is in 1773 misschien een rand van 25 procent waarin de gewraakte tijdgeestwoorden zitten, en vaak ook nog in weinig gezongen onbekende psalmen of verzen. Daartegenover staan talloze verzen die nog steeds als doeltreffend en Schriftuurlijk worden ervaren.”