Regeren anno 2015 moeilijk, maar niet onmogelijk
Klagen en somberen kunnen wij Nederlanders goed. Ook de uitslag van de Provinciale Statenverkiezingen gaf –alle op fractievergaderingen aangesneden taarten ten spijt– overvloedig stof tot weeklagen. „Nederland wordt onbestuurbaar”, luidde een veelgehoorde treurzang. „Hoe kan een land nog stabiel geregeerd worden als de kiezer zó wispelturig is, als er geen echt grote partijen meer bestaan en het politieke krachtenveld versplintert?”
Ho, stop, halt! Dat regeren anno 2015 moeilijk is, is juist. Maar laten we de oorzaken daarvan niet te snel op één hoop vegen, alsof ze allemaal even kwalijk zijn en allemaal uit dezelfde bron voortspruiten. Beter is het ze te ontrafelen en aan iedere factor het gewicht te geven dat hem toekomt.
1. Wispelturigheid
De tegenwoordige ongestadigheid van kiezers maakt het vormen van een stabiel landsbestuur inderdaad moeilijk. Het electoraat schiet in de 21e eeuw alle kanten op. Partijen verliezen zetels zoals een ruiende kip veren. Een coalitie die net nog kon bogen op een meerderheid, is die twee jaar later alweer kwijt. Dat is om dol van te worden.
Maar klagen erover heeft weinig zin. We hebben dit als moderne Nederlanders over onszelf afgeroepen. We wilden ons toch losmaken van (toen nog) bestaande zuilen? Niet meer zomaar stemmen wat onze vader of moeder stemde of de kerk ons voorschreef? We wilden toch authentieke persoonlijkheden zijn, die zelfstandig en pragmatisch hun eigen wegen inslaan?
Ziehier het resultaat. Vandaag stem ik SP, morgen PVV, en als mijn authentieke zelf zich nog verder ontwikkelt, overmorgen misschien D66. Met die situatie zullen we het moeten doen.
2. Middelmaat
Iets minder problematisch, maar nog wel degelijk lastig voor een stabiel landsbestuur, is dat er geen echt grote partijen meer zijn. Maar liefst zes partijen behaalden woensdag tussen de 10 en de 16 procent van het aantal stemmen. In Kamerzetels uitgedrukt: allemaal partijen van iets boven of iets onder de twintig zetels. Voor elke coalitie heb je dus minstens vier politieke groeperingen nodig. Dat maakt formeren lastig en besturen moeizaam.
Maar niet onmogelijk! Toegegeven, het bereiken van compromissen was wellicht makkelijker in de tijd dat het CDA nog 54 en de PvdA 49 zetels telde en deze twee het gemakkelijk samen afkonden. Maar politieke slangenmensen zoals Rutte zijn, net als destijds Lubbers, ook nu best in staat om tot besluitvorming komen.
Een wezenlijk probleem is wel dat, waar vanwege deze context van politici steeds meer geduld en geestelijke lenigheid verwacht wordt, we als samenleving steeds ongeduldiger en heftiger worden en ons eerder richting het Angelsaksische conflictmodel bewegen dan daarvandaan. Dat geeft spanningen, die ooit zomaar tot uitbarsting kunnen komen.
3. Versplintering
Vergeleken met de eerste twee problemen is het bestaan van kleine splinterpartijtjes eigenlijk van weinig belang. Zeker, de Tweede Kamer begon in 2012 met elf fracties en telt er nu zestien. Maar daar hoeven we niet van wakker te liggen. Kuzu en Öztürk, Bontes en Van Klaveren, Van Vliet, Klein en Houwers? Die verdwijnen over enkele jaren vanzelf van het Binnenhof.
Zeker, PvdD en 50PLUS zijn blijvertjes, maar wie zitten zij eigenlijk in de weg?
Ten slotte zijn daar de ‘splinters’ met oeroude wortels: ChristenUnie en SGP. Wie er moeite mee heeft dat zíj het parlement bevolken en wie déze partijen verwijt de daadkracht van de politiek te ondermijnen, heeft blijkbaar sinds 2007 zijn hoofd niet meer buiten de deur gestoken. Het is immers juist dankzij het verantwoordelijkheidsgevoel van deze minipartijtjes dat Nederland in een tijd van ontideologisering en politieke verbrokkeling juist wél bestuurbaar bleef?
Zie ook Accent pag. 6 en 9.