Wil organist niet studeren? Dan afserveren
Organisten en kerkenraden hebben veel met elkaar te maken. Hoe functioneert hun relatie in de praktijk? Twee speelmannen, een predikant en een ouderling reageren op uitkomsten van de enquête die deze krant hield onder bijna 1250 kerkorganisten.
Jan Willem Bonenberg (24) is organist van de hersteld hervormde gemeente in Soest. Hij studeert theologie aan de VU in Amsterdam. Evert Jan van den Bosch (34) is softwareontwikkelaar en begeleidt zondags de samenzang in de gereformeerde gemeente in Scherpenzeel. Wil van Duijvenbooden (71) werkte voor zijn pensioen onder andere bij het onderzoeksinstituut RIVM. Hij is ouderling van de hervormde gemeente in Woudenberg en lid van de orgelcommissie. Ds. L. W. van der Meij is predikant van de christelijke gereformeerde kerk in Driebergen. Hij heeft als amateurorganist les van Theo Teunissen in de Jacobikerk in Utrecht.
Twee derde van de kerkorganisten is zonder vergelijkend proefspel organist geworden.
Bonenberg: „In alle kerken waar ik ooit heb gespeeld, ben ik gevraagd vanwege een tekort aan organisten.”
Van den Bosch: „Ik moest voorspelen en twee diensten begeleiden. Een commissie, bestaande uit organisten en kerkenraadsleden, beoordeelde het spel.”
Van Duijvenbooden: „Onze orgelcommissie wordt bij een voorspelronde aangevuld met een beroepsorganist van buiten. De laatste keer waren er drie sollicitanten. Eén werd bij voorbaat afgewezen, de andere twee na hun proefspel. We zoeken dus nog steeds een organist.”
Drie van de vier organisten hebben geen contract.
Van den Bosch: „In ons reglement staat vrij veel over de rechten en plichten van de organist, met daarbij inhoudelijke aanwijzingen over het orgelspel: het moet stichtend zijn, niet te lang en beperkt blijven tot de 150 psalmen en 12 enige gezangen.”
Bonenberg: „Bij mij is niets officieel geregeld. Ik ben gewoon een keer ingevoerd in het rooster.”
Vrijwel alle organisten worden voor onbepaalde tijd benoemd.
Ds. Van der Meij: „Zo’n benoeming voor onbepaalde tijd lijkt op de dienst van predikanten; ze gaan door zolang het kan. Maar ouderlingen en diakenen treden wel periodiek af…”
Van Duijvenbooden: „Ons reglement biedt de mogelijkheid om iemand weg te sturen, bijvoorbeeld bij slecht functioneren.”
Van den Bosch: „Ik ben voor vier jaar benoemd. Formeel treedt er elk jaar één organist af. In de praktijk blijven we zitten. Ik vind het wel fair om nieuwe organisten een kans te geven.”
Bonenberg: „Benoemen voor onbepaalde tijd geeft continuïteit.”
Eén op de drie organisten heeft nooit overleg met de kerkenraad.
Ds. Van der Meij: „Misschien is de kerkenraad tevreden en hebben de organisten geen behoefte aan overleg. Maar zodra die behoefte er wel is, mogen er geen drempels zijn. De organist heeft een eenzame positie. Ik proef veel onzekerheid: Doe ik het goed? Maar er kan ook elitaire dwang zijn; dat organisten een muzikale dictatuur uitoefenen over de gemeente. Dan heb je genoeg reden om te praten.”
Van Duijvenbooden: „In Woudenberg hebben we elk jaar overleg tussen de organisten en het college van kerkrentmeesters.”
Van den Bosch: „Tijdens ons jaarlijkse overleg haakt de dominee aan. Hij is niet muzikaal, wel betrokken. Als organisten hebben we een workshop gevolgd bij Piet den Uil. De kerkenraad betaalde. We hebben veel geleerd over registraties en het afstemmen van het orgelspel op de tekst. Preken in tongen waardeert niemand, orgelspel in tongen ook niet.”
Ds. Van der Meij: „Als predikant word ik geacht te preken in koinè-taal: de taal die bijna iedereen verstaat. Zo moet ook het orgelspel zijn. Dat kan in verschillende stijlen, als de muziek maar naar het Woord leidt.”
Een kwart van de organisten krijgt geen vergoeding.
Ds. Van der Meij: „Onze organisten vinden het gênant om een vergoeding aan te nemen.”
Van Duijvenbooden: „De organist moet zich goed kunnen voorbereiden, dus een vergoeding is redelijk. Daar kan hij les van nemen om zich verder te ontwikkelen.”
Bonenberg: „Ik krijg 20 euro per dienst, daar zit alles in. Wat mij betreft is dat het minimum. Ik kan niet improviseren en bladmuziek is duur.”
Van den Bosch: „Ik krijg alleen een vergoeding voor trouwdiensten, omdat ik daarvoor vrij moet nemen. Ik mag wel bladmuziek declareren, maar maak daar geen gebruik van. Op het ene moment geef ik aan de collecte, op het andere moment dien ik een bonnetje in. Het is wel goed dat de kerkenraad het orgelspel faciliteert. We hebben in Scherpenzeel een prachtig instrument, dat is de beste faciliteit die ik me als organist kan wensen.”
Van Duijvenbooden: „Ik vind het raar dat een kerkenraad een orgel van een half miljoen neerzet, maar de organist niet betaalt.”
De kerkenraad heeft geen verstand van muziek en geeft alleen negatieve kritiek door.
Ds. Van der Meij: „Dat kan als organist je voordeel zijn. Je hebt vrijheid.”
Van den Bosch: „Kritiek van de kerkenraad moet niet autoritair zijn. Maar je bent er ook niet door te zeggen: Mijn kerkenraad heeft geen verstand van zaken. Mildheid moet van twee kanten komen.”
Bonenberg: „Ik krijg meestal alleen reacties als ik iets afwijkends doe. Bijvoorbeeld gekruide akkoorden bij Psalm 87. Dan zegt een ouderling na de dienst, met een knipoog: Zo lelijk heb ik je nog nooit horen spelen.”
Van Duijvenbooden: „Het grootste deel van de kerkenraad en de gemeente is niet geïnteresseerd in orgelspel. Mensen willen lekker kunnen zingen en geen gekke dingen horen. Meer niet.”
Een op de drie kerkorganisten is ouder dan 50 jaar.
Van Duijvenbooden: „De kerk veroudert, sneller dan de burgerlijke gemeente. Maar als iemand 80 is en nog goed speelt, laat hem dan lekker spelen.”
Van den Bosch: „Onze organisten zijn ruim 40. Bij een vacature is het aantal kandidaten beperkt en het spelniveau ligt niet hoog.”
Bonenberg: „Denkt de kerkenraad na over de toekomst van de organisten? Worden jongeren uitgenodigd om op les te gaan? In mijn gemeente zijn vier organisten, allemaal onder de 35, maar dat is een uitzondering. Ik heb ook in andere plaatsen gespeeld, in de meeste gevallen als opvolger van organisten die van ouderdom de trap niet meer op konden.”
Ds. Van der Meij: „De smaak van veel jongeren is zo platvloers dat ze alleen maar in beweging komen als ze een straatdeuntje horen. Hoeveel jongelui hebben er nog een antenne voor oorspronkelijke psalmmuziek?”
Van Duijvenbooden: „Dat geldt ook voor ouderen. Opwekkingsliederen zijn ingebakken in onze cultuur. En, eerlijk gezegd: veel orgelspel is niet inspirerend. Probeer bezield te spelen. Daar móét iets van uitgaan.”
Ds. Van der Meij: „Een organist speelde ooit dissonanten bij Psalm 137 om het verpletteren van de kinderen op de rotsen uit te beelden. Aangrijpend. Maar in Driebergen zouden ze er een maagzweer van krijgen.”
Van Duijvenbooden: „Of iets tot eer van God is, wordt per persoon sterk verschillend ervaren.”
Ds. Van der Meij: „Je moet als organist een antenne hebben voor wat een gemeente aankan; je hebt een pedagogisch hart nodig.”
Van Duijvenbooden: „Je hoeft als organist niet de ”vox populi” te volgen. Die lijkt sterk op zoetsappig geleuter. Maar je hoeft ook niet te laten horen dat je een fuga van Bach kunt spelen.”
Bijna de helft van de organisten besteedt minder dan een uur aan voorbereiding.
Bonenberg: „Ik krijg de liturgie op vrijdagavond. Dan ga ik ermee aan de slag. Soms lukt dat echter pas op zondagochtend. Het in- en uitleidend orgelspel heb ik drie, vier weken van tevoren klaar; ik speel de psalmen op rij. Behalve in de lijdens- en de adventstijd.”
Van den Bosch: „Ik besteed gemiddeld anderhalf tot twee uur per dienst aan voorbereiding. De liturgie komt op zaterdagmorgen. Vaak moet ik op zateravond of zondagmorgen oefenen.”
Van Duijvenbooden: „Onze eigen predikant heeft de liturgie op vrijdag klaar. Hij mailt het thema van de preek en doet vaak een suggestie voor een psalm of lied na de preek. Bij een gastpredikant maakte ik twee keer mee dat hij niets had doorgegeven; die vragen we dus niet meer.”
Slechts één op de tien organisten is vrouw.
Ds. Van der Meij: „Nou, rondreizende door Nederland heb ik heel wat vrouwen achter het orgel gezien.”
Van Duijvenbooden: „Ik woon 27 jaar in Woudenberg en heb hier nog nooit een vrouwelijke organist meegemaakt. Ook in de wereld van de beroepsorganisten zijn het meest mannen. Maar het kan wel, een vrouwelijke kerkorganist. ’t Is geen ambt.”
Een advies?
Bonenberg: „Laat de kerkenraad investeren in organisten en in muziek.”
Ds. Van der Meij: „Organisten moeten elkaars verschillen accepteren. Er zijn vele leden in één lichaam. Dat geldt ook in de muziek. En laat je als organist niet op sleeptouw nemen door een deel van de gemeente.”
Van den Bosch: „Graag binnen de kerkenraad een paar mensen die zich verdiepen in muziek. Dan ben je automatisch mild voor elkaar.”
Van Duijvenbooden: „Dwing organisten met elkaar te overleggen, onder andere over het tempo. Zodat niet de één speelt als een intercity en de ander als een stoptrein. In de Grote Kerk in Vlaardingen hing vroeger een mooi bordje bij het orgel: „Du spielst nicht für dich selbst, du spielst für die Gemeinde.” Daar wil ik aan toevoegen: als organist ben je in dienst van God. Als je dat beseft, probeer je het beste uit jezelf te halen. Een organist die niet studeert, zich niet voorbereidt, geen boeken koopt, mag je van mij naar huis sturen.”
serie De kerkorganist
Dit is het derde deel in een serie artikelen naar aanleiding van de RD-enquête onder kerkorganisten. Zaterdag deel 4.