Willem Hendrik Zwart en/of Dick Sanderman
Zowel het koraalboek van Willem Hendrik Zwart als de isoritmische bundel van Dick Sanderman doet het goed onder kerkorganisten. Voor een deel zijn het gescheiden werelden. Over tegenpolen willen Everhard Zwart en Dick Sanderman echter liever niet spreken. „Je eet toch ook niet elke dag spruitjes?”
Ze zitten niet iedere dag samen aan een tafeltje. Sterker, de laatste keer is al tientallen jaren geleden. De werelden van Everhard Zwart, organist in Capelle aan den IJssel, en Dick Sanderman, organist in Rijssen, raken elkaar nauwelijks, zo blijkt. Ze willen zich echter niet in een hokje van respectievelijk ”romantisch” en ”klassiek” of zelfs ”barok” laten plaatsen, zo benadrukken ze meermalen. Sanderman: „Ik ben niet zo van de etiketjes.” Zwart: „We hebben elkaar heel hard nodig.”
Uit de enquête die deze krant onder kerkorganisten hield, blijkt dat het koraalboek van Willem Hendrik Zwart, dat na diens overlijden door zoon Everhard is afgemaakt, de populairste bundel is onder kerkorganisten. Bijna de helft van de ondervraagden gebruikt hem tijdens de eredienst. Het isometrische koraalboek dat Dick Sanderman in 2001 op de markt bracht, is een goede tweede: die is bij twee op de vijf organisten in gebruik. Voor een groot deel spelen de respondenten óf uit het ene óf uit het andere boek. Een kleine kwart gebruikt zondags beide.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek?
Sanderman: „Het beeld klopt wel enigszins met wat ik zelf meemaak. Maar dat de bundel van Zwart zo veel gebruikt wordt, merk ik in mijn omgeving niet zo. Iets anders wat me verraste: Toen ik in de jaren 90 met mijn eerste boek bezig was, ging het me vooral om de koraalzettingen. Ik merkte dat mensen de koraalboeken die er waren gebruikten voor de voorspelen, maar dan het koraal zelf gingen harmoniseren. Waarschijnlijk omdat ze de zettingen van Worp of Van Eijken te saai vonden. Nu blijkt dat organisten de koraalboeken voor zowel de voorspelen als de koraalzettingen gebruiken. Dat was volgens mij in de jaren 90 anders.”
Zwart: „De uitkomsten van het onderzoek zijn voor mij reden tot dankbaarheid. Toen pa bezig was met zijn boek, was zijn insteek niet: jongens, dit is het. Nee, het was een aanzet. Een stimulans: Collega’s, de psalmen vormen het hart van ons werk, ga daarmee aan de slag, geef nou eens dingen uit. Als ik dan zie dat er na het boek van pa een hele stroom koraalboeken is gekomen, dan is dat mooi. We zijn er weer mee bezig gegaan. We zijn het weer belangrijk gaan vinden hoe er zondags gespeeld wordt.”
Dick Sanderman, weet u waarom het boek van Zwart het zo goed doet?
Sanderman: „Het is een aansprekend idioom, waar mensen zich bij thuisvoelen en dat herkenbaar en toegankelijk is. Er wordt bij ons in Rijssen weleens uit gespeeld. Zelf heb ik het ook. Of het eenvoudige muziek is? Dat loopt nogal uiteen. Er zitten heel eenvoudige voorspelen tussen. Maar er zijn ook moeilijke waarvan ik niet goed weet of ze wel voor de eredienst bedoeld zijn. Daar moet je flink op studeren. Als dat niet gebeurt, zit je soms met kromme tenen te luisteren.”
Zwart: „De verschillen zijn inderdaad extreem. Er staan voorspelen in waar een vakman op moet studeren. Je moet dat zien in het licht van zijn tijd. Pa had ook bij George Stam gestudeerd. Dat merk je. Hij schrijft soms in een extreem modern idioom. Een voorbeeld? Als je Psalm 149, met al die dissonanten, durft in te zetten, ben je een knappe jongen. Dat ervaren mensen als extreem modern. Daarnaast staan er in het boek extreem romantische dingen. Toen Psalm 25 van pa verscheen, kocht iedereen dat stuk. Iedereen wilde het spelen. Vervolgens kwam Psalm 111, met die polyritmiek, drie tegen twee. Ook dat stuk kocht iedereen. Maar als je dat wilt spelen, moet je eerst flink studeren.”
Everhard Zwart, begrijpt u waarom de muziek van Sanderman zo breed gespeeld wordt?
Zwart: „Ik wil me er niet van afmaken, maar ik ken die muziek niet goed genoeg. Er komt weleens wat voorbij via een leerling. Wat ik gezien heb, is kwalitatief doorwrocht; zit gewoon goed in elkaar. Mijn inschatting is dat het publieksvriendelijke muziek is. Op negen van de tien orgels kun je ermee uit de voeten.”
Er is sprake van een overlap: een kleine kwart van de ondervraagden speelt uit beide boeken. Wat zijn dat voor organisten?
Zwart: „Dat zijn heel verstandige mensen. Als je afhankelijk bent van muziek die anderen schrijven, moet je je breed oriënteren. Als je je eigen smaak wilt ontwikkelen, moet je het goed doen. Je eet toch ook niet elke dag spruitjes?”
Sanderman: „Ik merk dat mensen daar heel verschillend in staan. Sommigen willen zich dienstbaar opstellen en zorgen dat iedereen in de gemeente aan z’n trekken komt. Ze zijn ervan overtuigd dat ze daarmee de mensen dienen. Anderen hebben hun eigen visie: dat doe ik wel en dat niet.”
Zwart: „Ik zou pleiten voor variatie. Pa is veertig jaar organist geweest. Hoe vaak zal hij sommige melodieën niet begeleid hebben. Denk je nou werkelijk dat hij dat altijd op dezelfde manier deed?”
Sanderman: „Als een organist uit mijn koraalboeken en andere uitgaven alleen maar trio’s zou spelen, zou dat heel saai worden. Maar in mijn boeken zit zo veel verscheidenheid qua stijlen en idioom: het hoeft absoluut niet saai te zijn om alleen daaruit te spelen. Als iemand zich daar happy bij voelt en hij doet het goed, hij studeert en speelt het netjes, dan is dat niet eenzijdig. Er zit genoeg verscheidenheid in het materiaal.”
Zwart: „Behalve als je iedere dienst Psalm 119 bij de collecte hebt. Dan zeggen de mensen: Dat deed hij vorige week ook al en gaan ze meefluiten.”
Sanderman: „Daarom blijf ik dus muziek schrijven!”
In het rijtje veelgebruikte koraalboeken staan ook die van Worp en Cor van Dijk. Wat zegt dat?
Zwart: „Er zijn gemeenten waar je alleen uit Worp mag spelen. Een leerling speelde eens in zo’n gemeente Psalm 68 van mijn vader, maar dat kostte hem zijn functie: het was veel te hups. Misschien speelt het ook mee dat organisten Worp gebruiken omdat ze daar vroeger les in hebben gehad.”
Sanderman: „Het maakt nog wel verschil of je de oude Worp hebt of de bundel die door George Stam is bewerkt. In de oude Worp staan heel wat voorspelen waaraan je in de verste verte niet kunt horen om welke psalm het gaat. Juist die zijn vaak vervangen door Stam. Als wij in Rijssen Psalm 139 moeten zingen, wil ik nog weleens Worp/Stam pakken. Dat vind ik nu zo’n eenvoudig, mooi, sfeervol voorspel.”
Zwart: „Als het gaat om eenvoudige muziek van mensen als Leen Schippers: daar kunnen we denigrerend over doen, maar voor veel mensen is het een uitkomst. Als je zaterdags om vijf uur het psalmbriefje krijgt en ’s avonds naar een verjaardag moet, heb je weinig tijd om te studeren. Dan grijp je naar Schippers. Er blijft behoefte aan muziek die je zo weg speelt. Bij Cor van Dijk speelt misschien mee dat hij elke psalm in twee toonsoorten aanbiedt. Als je vier mollen lastig vindt, pak je de zetting met één kruis.”
Sanderman: „Ik miste in het overzicht de uitgaven van Nico de Mes. Hij heeft bij uitgeverij Cantique alle psalmen in losse bundeltjes uitgegeven. Heel eenvoudig. Goed te spelen voor iemand die weinig tijd heeft of weinig talent, of geen van beide. Het zit goed in elkaar. Aan dat soort eenvoudige muziek is behoefte.”
In de top 5 van componisten van andere koraalmuziek die organisten gebruiken, prijken de namen van Feike Asma, Jan Zwart, Sanderman, Klaas Jan Mulder en Leen Schippers. Wat valt op aan zo’n rijtje?
Zwart: „Organisten gaan voor kwaliteit of voor de praktijk. Het zijn niet de verkeerde namen die bovenaan staan. Dat Schippers erbij staat, verbaast me niet.”
Dick Sanderman, voelt u zich thuis in dit rijtje?
Zwart: „Ik zou het een compliment vinden.”
Sanderman: „Dit is de uitkomst van een enquête. Laten we het maar bij de feiten houden.”
Asma, Zwart, Mulder: dan denken de meeste mensen toch aan een hoek waar u niet zit.
Sanderman: „Ik houd niet van die hokjes. In mijn boek staan ook romantische bewerkingen. En bij Asma kom je klassieke dingen tegen. Of neem het trio over het Gebed des Heeren van Jan Zwart: dat ademt een heel andere sfeer dan zijn Psalm 84.”
Intussen staat u op 1 in het rijtje componisten door wie organisten zich laten inspireren.
Sanderman: „Dat stemt me dankbaar. Ik merk dat mensen naar inspiratie zoeken. Sommigen stemmen via internet af op de Schildkerk in Rijssen en vragen later wat ik precies deed. Ik ben blij als mensen aangeven dat ik hen op een of andere manier inspireer en dat ik op die manier als een soort richtingaanwijzer mag functioneren.”
Als u dit onderzoek op u in laat werken, wat zijn dan verbeterpunten onder organisten?
Zwart, resoluut: „De liefde. Ik weet dat er mensen zijn die het me bijna kwalijk nemen dat wij, Dick, hier samen aan een tafeltje zitten. Dat vind ik zo erg. In de orgelwereld wordt zo hard over een ander geoordeeld. Pa en Asma gingen met al hun collega’s goed om. Klaas Bolt zat bij ons in de kamer gezellig koffie te drinken, en Jan Jongepier ook. Als ik hoor dat Dick al drie keer alle psalmen heeft bewerkt, dan heeft die jongen toch hartstikke hard gewerkt! Dat is toch fantastisch! Stel dat nou eens bovenaan. En dan ga je z’n muziek spelen, en dan zeg je: Nou Dick, dat is mooi, en dat wat minder. Dan praat je tenminste ergens over.”
Sanderman: „Uit dit onderzoek blijkt volgens mij dat veel organisten heel blij zouden zijn wanneer er een opener overleg met de predikant en de kerkenraad zou zijn. Ze hebben behoefte aan contact, willen serieus genomen worden, gewaardeerd. Dat zou in het contact met predikant en kerkenraad aanzienlijk beter kunnen.”
Dit is het tweede deel in een serie artikelen naar aanleiding van de RD-enquête onder kerkorganisten. Woensdag deel 3.