Bevindelijke orgels bestaan niet
Bevindelijke orgels bestaan niet. Er is ook niet één type instrument dat zou passen bij de eredienst binnen de gereformeerde gezindte. „Orgelbouw heeft een relatie tot de architectuur van een kerk, tot de klankontwikkeling van het instrument en tot de muziekpraktijk in een gemeente.”
Dat stelt Frits Elshout, directeur van Flentrop Orgelbouw in Zaandam. Hij is zaterdag een van de sprekers tijdens de studiedag die het Dutch Bible Belt netwerk en de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG) in Dordrecht beleggen over de orgelcultuur van de biblebelt (zie ”Studiedag Dordrecht”). Elshout houdt een lezing over ”Ontwikkelingen in de orgelbouw binnen de gereformeerde gezindte”.
De orgelbouwer kan als het over dit „brede thema” gaat slechts enkele hoofdzaken aanstippen, zegt hij. Zoals de stand van zaken van de orgelbouw aan het begin van de 20e eeuw. Elshout: „Het was de tijd waarin de industriële orgelbouw overheerste. Orgelbouwers die nog volgens klassieke principes wilden werken en aan het oude ambacht wilden vasthouden, moesten het afleggen tegen de concurrenten die orgels assembleerden uit fabrieksproducten. Een orgelbouwer als Van Dam heeft het daarom niet gered.”
Naast wat dergelijke ‘prutsers’ bouwden, werden er volgens Elshout in die tijd ook wel orgels gemaakt die qua concept en artisticiteit best wat voorstelden. Hij noemt orgelbouwers als Sauer en Maarschalkerweerd.
Onder invloed van de in de jaren dertig ontstane Duitse ”Orgelbewegung” werd er aanvankelijk voor gepleit terug te gaan naar de bron van de historische orgelklank. Pas later nam men de historische wijze van orgels maken weer als uitgangspunt. Ook is volgens Elshout de orgelmuziek die tijdens de Orgelbewegung ontstond, van bijvoorbeeld de Duitse componisten Distler en Pepping, van invloed geweest op de orgelbouw. „Later is de orgelbouw ook invloed gaan uitoefenen op de orgelmuziek.”
Deze ontwikkelingen zijn volgens hem de gereformeerde gezindte niet voorbijgegaan. Orgels die geënt waren op bijvoorbeeld die van de Deense firma Marcussen bleken echter voor de begeleiding van de gemeentezang in akoestisch slechte kerken niet zo geschikt te zijn. Elshout: „Er was behoefte aan een meer resonansrijke en brede orgelklank. Sowieso moeten orgelbouwers vaak opboksen tegen architectonisch gezien negatieve elementen in kerkgebouwen.”
Volgens de directeur van Flentrop is de rol van de VOGG in het hele bewustwordingsproces niet te onderschatten. „De drive waarmee die bewustwording op gang werd gebracht, resulteerde echter niet altijd in de verdiende erkenning. Zo heeft de organistenvereniging tot op de dag van vandaag geen door de synode van de Gereformeerde Gemeenten erkende status.”
Rond de jaren zeventig en tachtig werd het klimaat in orgelland milder, stelt Elshout. Volgens hem is er ook niet slechts één waarheid en evenmin is er maar één type orgel geschikt voor de gereformeerde gezindte. „Orgelbouw heeft een relatie tot de architectuur van een kerk, tot de klankontwikkeling van het instrument en tot de muziekpraktijk van een gemeente.” Bevindelijke orgels zijn er volgens hem dan ook niet.
De besluitvorming rond orgelbouw ligt binnen de kerkelijke cultuur vaak moeilijk, weet Elshout uit ondervinding. „Beslissingsbevoegdheid houdt niet altijd beslissingsbekwaamheid in.” Als het gaat om de vraag welke keuzes er gemaakt worden ten aanzien van een nieuw orgel, stelt Elshout dat een totaalconcept van een orgel dat zeggingskracht heeft belangrijker is dan een verzameling van zo veel mogelijk registers die organisten op hun wensenlijstje hebben staan.
Achterstandspositie
Prof. dr. Fred van Lieburg, een van de drijvende krachten achter het Dutch Bible Belt netwerk, spreekt in Dordrecht over ”De ontwikkeling van de reformatorische orgelcultuur in de 20e eeuw”. De hoogleraar aan de Amsterdamse Vrije Universiteit wil dat thema bezien in het brede historische kader van de protestantse traditie.
Volgens hem heeft de orgelcultuur binnen de bevindelijk gereformeerde groepering in de 20e eeuw een eigen identiteit gekregen. Het is volgens hem de vraag of die identiteit zit in een bepaald soort orgelspel of in een keus tussen romantiek en barok. Ook werpt hij de vraag op of de identiteit herleid kan worden tot een bepaald vroomheidstype of traditionalisme.
In elk geval constateert Van Lieburg dat de gereformeerde gezindte aan het begin van de twintigste eeuw een achterstandspositie had binnen de orgelcultuur. Veel gemeenten waren te arm om een orgel aan te schaffen of waren om Bijbelse of puriteinse redenen tegen een orgel in de kerk. Men stond kritisch tegenover de brede muzikale wereld.
Tegelijk ziet de hoogleraar halverwege de twintigste eeuw een emancipatiebeweging binnen de kleine kerken ontstaan. Er is sprake van een bundeling van krachten. De christelijke gereformeerden lukt het omstreeks 1948 niet om een eigen organistenvereniging op te richten. Maar even later gebeurt dat binnen de Gereformeerde Gemeenten wel. Doel van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG) is het orgelspel in de eredienst te verbeteren en voorlichting te geven over wat goede orgelmuziek en goede orgelbouw is.
Van Lieburg vraagt zich af of de VOGG daarin geslaagd is. Voor een deel volgens hem wel. Maar tegelijk heeft deze vereniging een deel van de achterban niet bereikt. „Een groot deel van het kerkvolk heeft een andere muzikale smaak dan de VOGG voorstaat”, zegt hij. „Er is sprake van pluriformiteit, toen en nu.”
Na 1980 ziet de hoogleraar binnen de orgelcultuur een relatie ontstaan met de populaire muziekwereld. Er komt volgens hem een bijna populistische stijl van orgel spelen op die geënt is op entertainment en die een voedingsbodem wordt voor een fancultuur.
„De reformatorische orgelcultuur is een veelstromenland en heeft zich dynamisch ontwikkeld”, stelt Van Lieburg. „Om die cultuur te duiden, moeten we haar bestuderen in de historische context van sociologische, theologische en culturele ontwikkelingen. Daarbinnen is de reformatorische orgelcultuur beter te beoordelen. Voordat we denken in termen van goed of fout en mooi of lelijk, moeten we proberen de concrete muziekpraktijk binnen en buiten de kerk te begrijpen. De studiedag wil daar een aanzet toe geven.”
Geestelijke registers
Ds. C. Hogchem, predikant van de gereformeerde gemeente in Genemuiden, was in het verleden organist van de gereformeerde gemeente te Rotterdam-IJsselmonde. Hij zegt zeer betrokken te zijn op het onderwerp van de studiedag. Zelf refereert hij over ”Het gebruik van geestelijke registers tijdens de eredienst”.
Over welke orgelregisters er getrokken moeten worden voor de begeleiding van de gemeentezang, weet hij alles. Maar als het over „geestelijke registraties” gaat, „die een organist ook moet kennen”, wil de predikant terug naar de kern. De geschiedenis daaromtrent noemt hij belangwekkend. „Ga eens na wat mensen als Augustinus, Luther, Calvijn en de oudvaders schreven over welke gestalten er bij het zingen vereist zijn. Ik noem dat geestelijke registers. Zowel zangers als organisten moeten die kennen.”
De organist is, evenals de gemeenteleden, gebonden aan Gods Woord, zegt ds. Hogchem. „Uiteraard moet een organist zijn best doen en zich oefenen in orgelspel en -registratie. Maar daarnaast is het zich oefenen in geestelijke registers belangrijk. Hij moet met geestelijke registers zijn orgelspel gestalte geven.”
Een van die geestelijke registers is volgens de predikant de bekwaammaking. „Als organist moet het je ook gegeven worden. De ene keer gaat het, de andere keer gaat het gewoon niet.” Een ander geestelijk register is volgens hem het antwoord op de vraag wat iemand beoogt. „Een lieflijk register is ootmoed.” Weer een ander register is dat een organist met zijn orgelspel geen ergernis moet geven. „Hij heeft een dienende functie.”
De predikant uit Genemuiden benadrukt dat het gaat om de eredienst. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld in lutherse kring het geval is, is een organist binnen de Gereformeerde Gemeenten geen ambtsdrager. „Dat geeft een stukje christelijke nuchterheid. Omdat de organist ook gewoon gemeentelid is, scherpen geestelijke registers hem daarin op.”
De predikant gaat in tal van gemeenten in het land voor. Wat is zijn ervaring met het orgelspel? „Je komt bij organisten grote verschillen tegen. De ene keer wordt er heel mooi gespeeld, een andere keer wordt heel slecht orgelspel geleverd. Toch waardeer ik altijd weer de inzet waarmee een organist een bijdrage levert aan de gemeentezang.”
Studiedag Dordrecht
De studiedag rond de orgelcultuur van de biblebelt wordt zaterdag gehouden in de Julianakerk van de gereformeerde gemeente te Dordrecht. Sprekers zijn historicus prof. dr. Fred van Lieburg (”De ontwikkeling van de reformatorische orgelcultuur in de 20e eeuw”), theoloog/filosoof dr. Oane Reitsma (”Enkele esthetische en muziekfilosofische kanttekeningen bij de reformatorische orgelcultuur”), orgelbouwer Frits Elshout (”Ontwikkelingen in de orgelbouw binnen de gereformeerde gezindte”), en ds. C. Hogchem, predikant van de gereformeerde gemeente in Genemuiden (”Het gebruik van geestelijke registers tijdens de eredienst”).
Muziekredacteur Jaco van der Knijff van deze krant presenteert ’s middags de uitslagen van de enquête die het RD onlangs onder kerkorganisten hield. Ook is er onder leiding van Piet den Uil een forumdiscussie, waaraan de sprekers en VU-theoloog dr. Maarten Wisse deelnemen. Aad de Ligt en Dirk Jan Versluis, beiden lid van het hoofdbestuur van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG), presenteren het Edskesorgel uit 2006 in de Julianakerk met een demonstratie en literatuurspel.
De dag begint om 10.30 uur. De toegang bedraagt 15 euro (voor VOGG-leden 10 euro). Aanmelden is noodzakelijk.
>>dutchbiblebelt.org