„Bij eten rondbrengen kan geloof aan bod komen”
UTRECHT. Mag de reformatorische ouderenzorgorganisatie Cedrah van een personeelslid dat bij bewoners maaltijden rondbrengt, eisen dat die werknemer actief lid is van een van de reformatorische kerken? Die vraag stond vrijdagmiddag centraal tijdens een zitting van het College voor de Rechten van de Mens.
Ontstemd was een werkzoekende Zeeuwse vrouw toen ze vorig jaar zomer op de website van Cedrah een personeelsadvertentie onder ogen kreeg. De reformatorische ouderenzorgorganisatie –die in Zeeland en Zuid-Holland tien instellingen beheert– vroeg een medewerker keuken voor de locatie Rehoboth in Goes. Een van de eisen: de sollicitant dient actief lid te zijn van een van de reformatorische kerken, die de Bijbel en de Drie Formulieren van Enigheid onderschrijven.
De Zeeuwse vrouw voldoet niet aan die eis, ze heeft een rooms-katholieke achtergrond. De vrouw voelt zich uitgesloten en stapte, via het Anti Discriminatie Bureau Zeeland, naar het College voor de Rechten van de Mens. De Zeeuwse vrouw, die gisteren niet op de zitting was, heeft niet gesolliciteerd bij Cedrah.
Cedrah heeft de wettelijke ruimte om van het personeel een reformatorische achtergrond te vragen, betoogden Cedrah-bestuurder T. A. Stoop en advocaat mr. M. J. W. Hoek van de reformatorische ouderenzorgorganisatie.
Cedrah vraagt van alle personeelsleden innerlijke verbondenheid met het reformatorisch gedachtengoed, betoogde Hoek. „Dat betekent bijvoorbeeld dat het personeel wekelijks naar de kerk gaat. Juist vanwege de reformatorische identiteit is Cedrah ontstaan. Er is verschil met andere zorgorganisaties. Het geloof is verweven met de bedrijfsvoering van alle dag. Dat blijkt ook uit statuut Identiteit van Cedrah. De belijdenis is geen dode letter. Personeelsleden zijn dragers van onze identiteit en dienen die uit te dragen naar de bewoners, die een reformatorische achtergrond hebben. Het personeel dient van harte achter het reformatorisch gedachtengoed te staan.”
De reformatorische identiteit krijgt aandacht bij werving en training van het personeel, zei Stoop. „Alleen maar respecteren van de grondslag is voor ons niet genoeg. Wij vragen van ons personeel innerlijke betrokkenheid en verbondenheid. Ook bij bijvoorbeeld weekopeningen en weeksluitingen en kerstbijeenkomsten. De reformatorische cultuur van onze organisatie komt ook aan bod bij trainingen en functioneringsgesprekken. Dan kunnen medisch-ethische vragen aan de orde komen. Over bijvoorbeeld het levenseinde en palliatieve zorg.”
Bidden
Ook voor de functie van keukenmedewerker is de reformatorische achtergrond van die medewerker van belang, betoogden Stoop en Hoek. Stoop: „De keukenmedewerker in Goes bereidt geen eten –dat gebeurt in Middelburg– maar brengt het eten bij de cliënten. Van 7 tot 9 uur het ontbijt, van 9 tot 11 uur koffie, na 11 uur de warme maaltijd. Zo’n medewerker staat het grootste deel van de dag in contact met onze cliënten. Dan kunnen vragen over het geloof of over geloofsbeleving spelen. Een cliënt kan de medewerker vragen te bidden of uit de Bijbel voor te lezen. Daarom is het zo belangrijk dat de identitieit van de keukenmedewerker aansluit bij de achtergrond van de cliënten.”
Stoop zei te betreuren dat de Zeeuwse vrouw zelf „geen enkel contact” opnam met Cedrah. „Dat had ons gelegenheid gegeven het gesprek met haar aan te gaan en onze keuzes te verantwoorden.”
Warm hart
C. Bosscha, klachtenconsulent van het Anti Discriminatie Bureau Zeeland en pleitbezorgster van de Zeeuwse vrouw, vroeg zich af of voor de functie van keukenmedewerker een reformatorische achtergrond werkelijk cruciaal is. „Zo’n medewerker brengt eten rond en is geen groepsbegeleidster, maatschappelijk werker of pastoraal medewerker.”
Bosscha zei dat de Zeeuwse vrouw, die als vrijwilligster maaltijden bezorgt, best bereid is om bij Cedrah met cliënten te bidden en uit de Bijbel te lezen. „Er zijn zoveel mensen buiten de reformatorische kring die het geloof een warm hart toedragen en antwoord kunnen geven op geloofsvragen.”
Het College voor de Rechten van de Mens doet uitspraak op 23 april.