Huidige verkiezingssysteem is recept voor ramp
De verkiezingen voor Provinciale Staten ontaarden in een referendum, constateert Peter van der Heiden. Volgens hem is het tijd om de functie van de Eerste Kamer kritisch tegen het licht te houden.
Decennialang was de Eerste Kamer der Staten-Generaal de plaats waar, los van het politieke gekrakeel aan de overzijde, partijpolitieke tegenstellingen ondergeschikt waren aan een groter doel: de kwaliteit van de wetgeving. Senatoren, veelal gearriveerde oudere heren, werden niet gekandideerd op basis van hun verdiende sporen in de partij, maar vanwege hun kwaliteiten en deskundigheden. En, ook geen onbelangrijk verschil, er waren geen lijsttrekkers voor de Eerste Kamerverkiezingen, om de eenvoudige reden dat die verkiezingen nauwelijks enige publiciteit genereerden, maar plaatsvonden buiten de schijnwerpers. De samenstelling van de Eerste Kamer was het resultaat van de samenstelling van Provinciale Staten, en daarmee nauwelijks rechtstreeks te beïnvloeden.
Kom daar nu eens om. Nu lijken de verkiezingen voor Provinciale Staten slechts een noodzakelijk want grondwettelijk kwaad om tot een zodanige samenstelling van de Eerste Kamer te komen dat het kabinet kan doorregeren. Wat is er toch met die Eerste Kamer gebeurd?
Het begon mis te gaan met de grondwetswijziging van 1983, waarin de verkiezing van de Eerste Kamer werd gewijzigd. Voor dat moment had de Senaat een zittingsduur van zes jaar, waarbij iedere drie jaar de helft van de senatoren gekozen werd. Een dergelijk stelsel garandeert een dempend effect op verandering van samenstelling: al slaat de kiezersvoorkeur radicaal om, dan heeft dat gevolgen voor maar de helft van het aantal senatoren. Dat was natuurlijk ook direct de reden waarom dit stelsel op de schop moest: vanuit democratisch oogpunt werd het als minder fraai ervaren dat de Senaat niet de actuele kiezersvoorkeur weerspiegelde.
Nacht van Wiegel
Lange tijd was er nog weinig aan de hand. Kabinetten regeerden met een comfortabele meerderheid in zowel de Tweede als de Eerste Kamer. Een eerste haarscheurtje werd wel zichtbaar na de nacht van Wiegel in 1999. Door de nieuwe manier van verkiezing was de Eerste Kamer ontegenzeggelijk meer politiek geworden (hij weerspiegelt vanaf dat moment immers de voorkeur van het electoraat op een bepaalde verkiezingsdatum, een voorkeur die actueler kan zijn dan die in de Tweede Kamer) en stelde hij zich ook meer politiek op, zoals later ook in de nacht van Van Thijn (2005) zou blijken, en natuurlijk nog afgelopen jaarwisseling tijdens de zorgcrisis.
Gaat het in deze voorbeelden nog om crises veroorzaakt door één of enkele opstandige senatoren, er is een veel grotere crisis gaande die het functioneren van het Haagse politieke systeem al sinds het begin van deze eeuw onder druk zet: de vluchtige voorkeur van de kiezer. Sinds de Fortuynrevolte is het electoraat op drift, en met steeds snellere en hogere golfbewegingen. Het beste bewijs daarvoor zijn de opiniepeilingen tijdens deze kabinetsperiode: de stemmen voor de Tweede Kamerverkiezingen waren nog niet goed en wel geteld of de zeer werkbare meerderheid van de coalitiepartijen was al verdampt tot een uitzichtloze minderheid. En die minderheid is wat de coalitiepartijen volgende week zullen binnenhalen, waarmee de kans op enig stabiel bestuur voor het vervolg van deze kabinetsperiode danig is verkeken.
Electoraat op drift
Het zal mij enorm verbazen als het kabinet op termijn de klap van de verkiezingen van komende week overleeft. Maar het zal mij ook verbazen als dit het laatste kabinet zal blijken te zijn dat zijn Waterloo vindt door de (getrapte, ik zeg het nog maar eens) verkiezingen voor de Eerste Kamer. Het huidige systeem, gecombineerd met een electoraat op drift, is namelijk een recept voor een ramp. De ‘verkiezingen’ voor de Eerste Kamer zijn vergelijkbaar met het Amerikaanse systeem van ”midterm elections“ – die de uitvoerende macht doorgaans ook weinig vreugde bezorgen. Halverwege de rit nog eens aan de kiezers gaan vragen wat ze van het kabinetsbeleid vinden –tot een dergelijk referendum zijn de verkiezingen voor Provinciale Staten geperverteerd– is vragen om problemen. Met als grote verschil met de Verenigde Staten dat de president daar gewoon kan blijven zitten, al raakt zijn partij de laatste zetel kwijt – daar is in Nederland geen sprake van. Een kabinet moet ook gesteund worden door een meerderheid in de Eerste Kamer (althans, het tegendeel moet niet blijken), anders is het weg.
Er zijn verschillende oplossingen denkbaar voor dit probleem. Zo zouden de verkiezingen voor de Tweede Kamer tegelijk kunnen plaatsvinden met die voor Provinciale Staten, waarmee de stemverhouding in de Eerste en de Tweede Kamer veel minder zou afwijken dan nu het geval is. Of, gemakkelijker vorm te geven: een gelijktijdige rechtstreekse verkiezing van Eerste en Tweede Kamer, waarmee de verkiezingen voor Provinciale Staten ook weer over provinciale politiek kunnen gaan.
Een andere oplossing zou zijn om van de Eerste Kamer meer een orgaan als de Duitse Bundesrat te maken; een veel meer regionale vertegenwoordiging zonder vertrouwensrelatie met het kabinet. Dat zou een mooie stap zijn op weg naar de meest efficiënte oplossing: de opheffing van de Eerste Kamer en de instelling van een eenkamerstelsel. Zolang de Senaat steeds voor problemen zorgt, zal het onherroepelijk die kant opgaan.
De auteur is politicoloog en parlementair historicus aan de Radboud Universiteit Nijmegen.