Muziek

Arthur en Jeroen Koopman: orgelduo in hartje Jordaan

Ze zijn enthousiast over de Amsterdamse Noorder­kerk. En over het monumentale Knipscheerorgel dat daar staat. Vader en zoon Arthur en Jeroen Koopman maakten samen een orgel-cd vanuit de kerk in hartje Jordaan.

28 February 2015 20:01Gewijzigd op 15 November 2020 17:02
Vader en zoon Arthur en Jeroen Koopman achter de speeltafel van het orgel van de Noorderkerk in Amsterdam. Beeld RD, Henk Visscher
Vader en zoon Arthur en Jeroen Koopman achter de speeltafel van het orgel van de Noorderkerk in Amsterdam. Beeld RD, Henk Visscher

Als ze achter de speel­tafel op de foto moeten, ontstaat er enige hilariteit. Jeroen (23) speelt er lustig op los. Arthur (53) is wat terughoudend. Wat de een speelt moet wel kloppen met wat de ander doet. „Samen improviseren doen we eigenlijk nooit”, verklaart hij. Ze spelen wel quatre-mains, maar dan bestaande stukken voor vierhandig orgelspel. Zo laten ze zich ook op de cd horen.

Als de fotosessie voorbij is, kruipt Jeroen achter het orgel en laat een wervelend deel uit ”La Nativité du Seigneur” van Messiaen horen. „Dit is het coolste, het toccatagedeelte uit het stuk ”Dieu parmi nous”. Het werk van Messiaen stamt uit 1935, maar het zijn moderne klanken. Ik speelde het hier een keer na afloop van de dienst. Dat leverde gemengde reacties op. Mensen zijn zulke muziek niet zo gewend.”

Het duo demonstreert het Knipscheerorgel uit 1849. „Een prachtige Trompet, die op de cd in het stuk van Hollins te horen is. De Vox Humana vormt in combinatie met de Quintadeen en de Baarpijp mooi het zogenoemde oud-Hollandse trio. Knipscheer was een conservatieve bouwer. Hoewel hij midden in de romantische 19e eeuw werkte, tref je geen enkele strijker aan.”

Het instrument kan veel orgelliteratuur aan, zegt Arthur. „Oude muziek van vóór Bach is een beetje lastig. Maar vanaf de koralen van Bach kun je er eigenlijk alles op kwijt. Alleen grote werken als van Reger zorgen voor problemen, dan mis je een derde klavier.” Jeroen kruipt weer achter de speeltafel en laat de Toccata uit de Vijfde Symfonie van Widor horen. „Ook deze muziek klinkt hier goed. Ik heb ’m vaak gespeeld op concerten en ook wel eens na afloop van een dienst. Dat kan prima.”

Idool

Vader en zoon zijn beiden hele dagen bezig met muziek. Arthur is al ruim 25 jaar organist van de Noorderkerk. Na zijn orgelopleiding aan het Amsterdamse conservatorium ging hij aan de slag als koordirigent en privédocent. Hoewel dat laatste minder wordt. „Ik geef hier in de kerk les. Maar in Amsterdam zijn er niet meer zo veel mensen die orgel willen leren spelen. Dus ik heb niet heel veel leerlingen.”

Zoon Jeroen gaat in de voet­sporen van zijn vader. Lachend: „Mijn eerste idool was mijn vader. Ik kreeg pianoles van hem. Als ik in kinderprogramma’s op tv bekende deuntjes van Chopin hoorde, vond ik het knap dat hij dat ook kon spelen.”

Vanaf z’n 12e kreeg Jeroen orgelles van z’n vader. Arthur: „Toen hij 15 was, vond ik dat het tijd werd dat hij bij een ander zijn licht ging opsteken. Ik nam hem mee naar Jos van der Kooy.” Jeroen moest in de Bavokerk in Haarlem voorspelen. Volgens Van der Kooy was hij wel een geschikte kandidaat voor de Jong Talentklas van het conservatorium in Den Haag. De jongen volgde de externe variant van de Jong Talentklas: hij ging naar de havo in Nieuw-Vennep en op zaterdag naar Den Haag.

Een „soort van droom” kwam uit toen hij les kreeg in de Bavo in Haarlem en in de Amsterdamse Westerkerk, zegt Jeroen. „Ik was heel gedreven. Speelde enorm veel orgel. Ook moeilijke stukken, zoals van Messiaen, Daan Manneke of Vierne. Toen ik na drie jaar Jong Talentklas toelating deed voor de reguliere opleiding van het Haagse conservatorium, speelde ik werken die anderen bij hun eindexamen spelen.”

Na een jaar in Den Haag liep hij echter vast. „M’n sociale leven viel weg. Ik ging voor één les naar het conservatorium en dan direct weer naar huis om te studeren. Meestal zo’n zes uur per dag. Veel andere orgelleerlingen waren er niet. Dat werkte demotiverend.” Jeroen stopte en ging het vwo doen. Vervolgens wilde hij verder met commerciële economie.

Maar het bloed kroop waar het niet gaan kon: de orgelstudie bleef trekken. Daarom ging Jeroen toch terug naar het conservatorium. Maar niet meer in Den Haag. „Ik had vier jaar les gehad van Jos van der Kooy, met de nadruk op 19e-eeuwse en 20e-eeuwse muziek. Ik vond het belangrijk om nu bij iemand anders verder te gaan.” Hij studeert nu voor het tweede jaar bij Pieter van Dijk aan het Amster­damse conservatorium. „Veel Bach. En oude vingerzettingen van Sweelinck. Heel interessant. Daar was ik niet zo mee bezig. Hoewel ik merk dat mijn hart nog steeds bij de romantiek en de moderne muziek ligt.”

Slavenkoor

Vader Arthur hoort het relaas aan. „Het gaat bij Jeroen heel anders dan bij mij destijds. Het liep bij mij volgens het boekje. Ik studeerde hier in Amsterdam. Improvisatie en gemeentezangbegeleiding bij Klaas Bolt. Maar vooral Bernard Bartelink was belangrijk voor me. Bij hem heb ik acht jaar gezeten. Hij heeft me het meest gevormd. Ik heb ook heel veel bij hem geregistreerd. Daar leer je ontzettend veel van.”

Dat beaamt Jeroen. „Ik heb de achterliggende jaren vaak in de Bavo aan de knoppen gestaan. Bij allerlei organisten. En ook hier in de Oude Kerk en in het Orgelpark. Daar leer je inderdaad veel van. Je kijkt de organisten letterlijk op de vingers.”

Als Arthur naar zijn zoon kijkt, ziet hij dan toekomst voor een orgelstudent? „Mijn eerste antwoord zou nee zijn. Maar het is erg afhankelijk van de persoon. Ik merk dat Jeroen gemakkelijk contact maakt en veel collega’s intussen kent. Daarom heb ik altijd gestimuleerd dat hij door zou gaan met zijn orgelstudie. Ik geef hem een goede kans. Maar je moet als organist wel een kerk hebben, en een orgel onder je gat. Die plaatsen zijn niet dik gezaaid.”

Hij heeft zelf destijds geluk gehad, zegt Arthur. „Mijn vader was uitvaartondernemer, waardoor ik vaak bij begrafenissen heb gespeeld. Bovendien was een lid van de gemeente in Osdorp waar ik toen organist was directeur van een crematorium. Ook hij vroeg me om bij uitvaarten te spelen. Als je net bent afgestudeerd, pak je alles aan. Ik moet zeggen dat ik het ook wel een sport vond om alle mogelijke verzoeknummers te spelen: van een Slavenkoor tot ”Amsterdam huilt”. Zo breed bezig zijn is heel leerzaam.”

Waar droomt Jeroen zelf van? „Als student geef je vooral lunchconcerten. Ik zou het mooi vinden om straks in de grote series te kunnen spelen. Lesgeven vind ik heel leuk. En ik word graag organist van een kerk. Maar dan wel van een kerk zoals hier de Noorder­kerk, waar een Gereformeerde Bondsgemeente is. Ik krijg soms aanbiedingen om ergens organist te worden. Maar ik vind het belangrijk voor m’n geloofsleven om in een kerk organist te zijn waar ik qua identiteit bij pas.”

Volle bak

De Noorderkerk in de Amsterdamse Jordaan is intussen voor de Koopmannen, die in Hoofddorp wonen, als een thuis. Arthur: „Ik ben in Haarlem opgegroeid. Op m’n 27e ben ik hier in de Noorderkerk tot organist benoemd. Een prachtige plek.”

De Noorderkerk staat in de schaduw van de Oude Kerk, de Nieuwe Kerk en de Westerkerk, aldus Arthur. „Maar dat verandert een beetje. Sinds een aantal jaren organiseert de Stichting Noorder­kerk­concerten jaarlijks hier een reeks klassieke concerten op zaterdagmiddag, waar gerenommeerde musici en ensembles spelen. Dat heeft ervoor gezorgd dat onze kerk wat meer bekendheid heeft gekregen.”

Volgens de Koopmannen zit de Noorderkerk meestal met zo’n 400 mensen helemaal vol. „Dr. P. J. Visser trekt veel volk. Ze komen overal vandaan. Ook zijn er vaak gasten. Met Kerst hebben we voor het eerst twee avonddiensten gehad. Allebei zaten ze helemaal vol.”

Arthur kan zijn ei kwijt in het begeleiden van de psalmen en gezangen. „Wat ik doe, wordt breed gewaardeerd. Je moet geen gekke dingen uithalen als organist: clusters of heel moderne muziek. Maar als je dat aanvoelt, gaat het prima.” Heeft hij ooit een andere plek geambieerd? „Eigenlijk niet. Ik ben hier heel gelukkig. Het is een gemeente waar ik me thuis voel, met leuke en betrokken mensen. En dan vaak volle bak, midden in de Jordaan!”


Grootste Knipscheer

Het orgel in de Noorderkerk in Amsterdam werd in 1849 gebouwd door Hermanus Knipscheer II (1802-1874). Diens vader en diens zoon heetten allebei ook Hermanus: het gaat hier om een Amsterdams familiebedrijf.

Het eerste orgel dat Hermanus II zelfstandig maakte, was dat voor de hervormde kerk in Sassenheim. Bekend is ook het instrument dat hij in 1840 in Noordwijk-Binnen (Oude Jeroenskerk) bouwde. Het grootste orgel van zijn hand staat in de Amsterdamse Noorderkerk.

In deze kerk uit 1623 werd tot halverwege de 19e eeuw onder begeleiding van een voor­zanger gezongen. In 1849 maakte Knipscheer een tweeklaviers instrument met 28 stemmen voor de kerk. Bijzonder is dat het orgel tegenover de preekstoel rond een pilaar is gebouwd. In de loop van de tijd werkten de orgelbouwers Flaes, Steenkuyl en De Koff aan het orgel. Aan het begin van de 20e eeuw werd de tractuur pneumatisch gemaakt. Bij de restauratie die Flentrop in 2005 uitvoerde, is het orgel echter weer naar de situatie van 1849 teruggebracht.


Eerste cd

De eerste cd waarop het orgel van de Noorderkerk na de restauratie van 2005 te beluisteren is, verscheen begin dit jaar. Arthur en Jeroen Koopman spelen een programma met werken van C. Ph. Bach, Schmügel, Reger, Liszt, Monnikendam, Van der Horst, Marsh, Hollins, Bonset en Händel.

Een deel van de opnamen stamt uit 2010, vier tracks werden vorig jaar opgenomen. Vader en zoon spelen twee stukken quatre-mains. Jeroen is in twee composities solistisch te horen. De rest van het programma wordt gespeeld door Arthur.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer