Veel verlegenheid rond mediaopvoeding
Jongeren bereiken in hun leefwereld, in hun denkpatronen, in hun mediagedrag. Voor die opgave zien opvoeders in de gereformeerde gezindte zich geplaatst, ook al ervaren ze vaak een generatiekloof. „Ouderen beseffen vaak te weinig hoezeer het postmoderne denken onze jongeren beïnvloedt. En hoezeer de ouderen zélf postmodern denken.”
Vrijdag was het de Europese Dag voor Internetveiligheid. Dat wisten de Stichting Initiatieven Bestuursadvisering (IBA) en de Stuurgroep Media-educatie nog niet toen ze besloten om uitgerekend op die dag een symposium over mediaopvoeding in de gereformeerde gezindte te beleggen. Er werd een nota gepresenteerd waarin de ontwikkelingen in de huidige maatschappij doordacht worden; er verscheen leerlingen- en docentenmateriaal voor het reformatorisch voortgezet onderwijs en het Platform Mediavoorlichting kwam met een concept voor een plan van aanpak.
Het platform ontstond het afgelopen najaar naar aanleiding van de RD-enquête ”Jongeren en media”. Daaruit bleek dat een fors deel van de reformatorische jongeren gebruikmaakt van de nieuwste mediamogelijkheden, zelfs al staan die haaks op wat ze in gezin, kerk en school (behoren te) hebben meegekregen.
Volgens platformlid W. Büdgen varieerden de reacties op de enquêtecijfers van ”Zie je wel? We moeten veel strenger zijn” tot ”Wat is eigenlijk het probleem? Media horen bij het leven”. Dominant in de vele reacties waren de noodzaak van begeleide confrontatie en het buiten de deur houden van media die niet strikt noodzakelijk zijn.
„De moderne media komen als een vloedgolf over onze gezinnen”, signaleerde platformlid W. Büdgen. Hoe moeten ouders daarop reageren? „Door zich van de ontwikkelingen op de hoogte te stellen. We moeten die ontwikkelingen doordenken: Wat kunnen wij leren van de vreemdelingschap van het volk Israël in Egypte en van de vroegchristelijke kerk? Laten we beseffen waarom onze jongeren handelen zoals ze doen. Wij proberen hen vaak met intellectuele argumenten te overtuigen: Naar die muziek moet je niet luisteren, want de tekst is slecht en het aantal beats is ongezond. Maar jongeren in de huidige postmoderne belevingscultuur kiezen die muziek op louter emotionele gronden en zijn daardoor minder ontvankelijk voor verstandelijke argumenten. Daar zie je dat de dialoog hapert.”
Het doorgronden van denkpatronen is mooi, maar het gaat vooral om de vertaling naar de praktijk van ouders en docenten, anders slaat het Platform Mediavoorlichting de plank mis, benadrukte de zaal. Over de praktijk gesproken: beleg als school een thema-avond voor ouders over mediaopvoeding en de zaal zit vol. Ook uit de reacties op de enquête kwam grote verlegenheid bij opvoeders naar voren.
Mediaopvoeding moet vroeg beginnen, benadrukte een basisschooldirecteur. Rond het twaalfde jaar moet het geweten gevormd zijn. Daaraan hapert nogal wat, signaleerde Büdgen. Hij noemde een ander voorbeeld: Uit een enquête op zijn school, het Wartburgcollege, blijkt dat een kwart van de leerlingen van hun ouders geen enkele seksuele voorlichting heeft gekregen, en bij anderen is het soms minimaal.
Bij de voorlichting over mediaontwikkelingen is volgens het platform krachtenbundeling nodig. Daarvoor komt er dit voorjaar een website. „Handen vouwen, handen ineenslaan en handen aan de ploeg slaan”, vatte Büdgen samen.
„Pubers dragen eigenlijk een bordje voor hun buik: ”Wegens interne verbouwing gesloten”. Aan die verbouwing, die vorming, draagt de school bij”, zei drs. ir. R. A. Nijhoff, medewerker van het Instituut voor Cultuurethiek in Amersfoort. Hij presenteerde vrijdag zijn nota ”Identiteit onder invloed - School blijven met ICT en media”. Daarin legt hij de vinger bij het sociaal constructivisme dat de grondslag is van veel onderwijsvernieuwingen. In de uiterste vorm construeert iedereen daarin zijn eigen waarheid. Die ”ik vind, ik voel”-cultuur werkt ook door in de kerken, signaleerde de onderzoeker.
Nijhoff typeerde de huidige maatschappij met de drieslagen ”veel, vlug en vrij” en ”haast, hype en hebzucht”. Het postmoderne denken gaat uit van een individu dat zijn omgeving manipuleert; dat is de basis van vraaggestuurde zorg, van het leerlingen zelf verantwoordelijk laten zijn voor hun leerproces. „Volwassenen blijven echter verantwoordelijk voor wat ze de volgende generatie meegeven, en ook voor wat ze níet meegeven, bijvoorbeeld het vermogen om langer dan twintig minuten een verhaal aan te horen.” Nijhoff noemde het opvallend dat juist in een tijd waarin kinderen sneller afgeleid zijn, er een steeds zwaarder accent op zelfstandig werken wordt gelegd.
Scholen moeten volgens Nijhoff bewust bezinning op hun identiteit organiseren, in plaats van alleen brandjes te blussen. Bij de beoordeling van onderwijsvernieuwingen zijn zowel de principiële wortels als de praktische bruikbaarheid van belang.
„Het postmoderne denken staat haaks op het denkpatroon van het christendom”, zei prof. dr. ir. H. Jochemsen, directeur van het Prof. dr. G. A. Lindeboominstituut. „Het christendom gaat ervan uit dat betekenis en waarheid ons zijn gegeven, dat het menselijke inzicht beperkt is en dat techniek aansluit bij de natuurlijke orde en zich richt op zorg voor schepping en medemens. Het postmodernisme is subjectief en gaat uit van maakbaarheid en beheersbaarheid. Dat doortrekt onze samenleving, dus het is een illusie om te denken dat we de digitalisering met een paar simpele maatregelen buiten de deur kunnen houden. In de zorgsector erkent een christen de kwetsbaarheid van het leven, terwijl het postmoderne denken wil ontsnappen aan de sterfelijkheid. Van dat laatste streven wordt wel gezegd dat de wortels ervan feitelijk liggen in een traumatische doodservaring uit de veertiende eeuw, toen een pestepidemie een groot deel van de Europese bevolking wegvaagde.”
Voorzitter dr. G. van der Hoek van de Stuurgroep Media-educatie trok de vergelijking tussen internet en de Areopagus: „Nieuwsgierigheid bracht de Atheners ertoe Paulus uit te nodigen voor een sessie van hun babbelbox op de Areopagus. Paulus sloeg de uitnodiging niet af. Hij bracht ongewijzigd zijn boodschap. Zijn ’site’ werd door velen na korte raadpleging verlaten; enkelen geloofden echter. Zo meed Paulus het eigentijdse internet niet; het waren de anderen die zich afwendden van zijn boodschap.”