Gert Slootweg: voorbij de hokjes denken
Gert Slootweg is geen doorsnee geschiedenisleraar en gemeenteraadslid. Zijn liefde voor het verleden gaat samen met openheid naar de eigen tijd, zijn nuchtere houding combineert hij met bevindelijke tonen. „Mensen zeggen van mij dat ik niet in een hokje pas. Groter compliment kun je mij niet geven.”
In de woonkamer van zijn huis in Middelharnis staat een beeldje van Luther, geflankeerd door een zilveren haasje. „Ken je dat verhaal? Hoe er bij de jacht eens een haasje onder Luthers pij vluchtte, en hoe hij dat oppakte en het hartje tegen zijn eigen hart voelde kloppen? Toen dacht hij: Zoals dit haasje bescherming vindt bij mij, ondanks zijn angst, zo moet ik, even bang, toch naar God vluchten om bescherming te vinden.”
Op die manier begint een gesprek met Gert Slootweg: nog vóór de koffie heeft hij het belangrijkste al gezegd. Het is trouwens geen toeval dat dat gebeurt in de vorm van een verhaal uit de kerkgeschiedenis, want hij zit vol verhalen. Soms ernstig, soms grappig – waarbij hij zichzelf op de knieën slaat van het lachen. Elke vraag, elke opmerking wekt bij hem associaties met Augustinus, Calvijn, Albert Schweitzer, Groen van Prinsterer, Alexander Peden of dominee Van der Poel – zodat er in de loop van het gesprek een bont gezelschap van figuren uit de grote en kleine kerkgeschiedenis voorbijtrekt.
Slootweg houdt van geschiedenis, dat is zijn vak, en hij geeft „ongelooflijk graag” les. Toch was hij het in eerste instantie helemaal niet eens met het beroep dat zijn ouders voor hem in gedachten hadden. „Ik wilde graag geschiedenis gaan studeren, maar ik mocht van mijn vader en moeder niet naar Leiden. Ze vonden het beter dat ik maar naar De Driestar ging, al weet ik eigenlijk niet precies waarom. Misschien vonden ze dat ik wat te extreme opvattingen aan het ontwikkelen was.”
U, extreme opvattingen?
„Ik houd er in het algemeen nogal duidelijke meningen op na. Als ik het ergens niet mee eens ben, dan is dat ook meteen zichtbaar en hoorbaar. Mijn vrouw, Elly, wijst me daar voortdurend op – en gelijk heeft ze. Daardoor moet ik vroeger voor mijn vader ook niet makkelijk zijn geweest.”
Botste u dan inhoudelijk met hem?
„Mijn vader zei altijd dat hij niet kerkistisch was, maar hij ging nooit ergens anders naar de kerk dan in de Gereformeerde Gemeenten. Terwijl ik in die tijd graag naar de doordeweekse diensten van dominee Du Marchie van Voorthuysen ging, in Kralingseveer. Eigenlijk vond mijn vader dat niet goed, ik denk dat hij zich daar zorgen om maakte. Tegelijkertijd heb ik ongelooflijk veel van mijn ouders geleerd. Aan tafel was mijn vader altijd degene die las en bad, en als hij er niet was deed mijn moeder het. Dat vergeet je nooit meer.”
U ging dus met enige tegenzin naar De Driestar.
„Ja, maar het is toch een goede tijd geweest. Ik heb er Elly ontmoet, en ik heb er veel geleerd. Van de oude meneer Hage, de oude meneer Florijn, meneer Kijkuit van rekenen, meneer Koppejan van Nederlands, meneer Cammeraat van godsdienst, meneer De Leeuw van muziek. Die heb ik een keer ernstig geschokt. Ik was aan de beurt om een psalm voor te zingen, en ik zong: „Verlos mij van De Leeuw die woedt en tiert…””
Niettemin bent u een echte onderwijsman geworden.
„Achteraf was het een goede beroepskeuze. Daar kun je aan zien dat de Heere toch alles bestuurt, en dat het ook goed is zoals het gaat. Dat klinkt vroom, maar als je daar niet aan vasthoudt, is de hele geschiedenis één grote ramp.”
Twijfelt u daar nooit aan?
„Het is niet uit te leggen, maar toch weet ik zeker dat God er is en dat Hij alles in de hand houdt. De Heere regeert. Maar vaak begrijpen wij er niets van, en daarom moeten we maar voorzichtig zijn met Gods hand in de geschiedenis aanwijzen. Alexander Peden kreeg van de Heere een enkele keer een blik in wat er de komende tijd gebeuren zou. Maar in zulke gevallen vroeg hij of hij het nóg een keer zien mocht, want soms kon hij niet goed onderscheiden of het wel van de Heere was, of misschien van de duivel. Mooi hè? Wij moeten niet zomaar denken: dat wijs ik wel even aan.”
Wat voor soort leraar bent u?
„Ik ben zo iemand die de nadruk legt op de stof, en via de stof de kinderen wil benaderen. Geschiedenis is zo mooi, en zo breed, daar kan ieder kind iets aan hebben – zelfs zonder dat je het meteen ziet. Ik ben niet zo van de didactische benadering, ik vind dat je dan te druk bent met nadenken over hoe je het zelf doet, met het risico dat je de inhoud, datgene waar het voor de kinderen echt om moet gaan, uit het oog verliest.”
De belangstelling voor geschiedenis neemt af, herkent u dat?
„Mensen uit het verleden zijn ons vreemd geworden – wij kunnen ons vaak niet meer goed in die andere wereld en die andere tijd verplaatsen. Vroeger vertelde ik op school veel verhalen uit de kleine kerkgeschiedenis. Nu niet meer zo vaak, al probeer ik het wel. Maar de kinderen hebben er niet zo’n gevoel meer bij. Er verandert in onze tijd zo veel, geen wonder dat we niet weten hoe we het allemaal moeten ervaren en duiden.”
Stemt dat u somber?
„Je hoort oudere mensen soms zeggen: Het komt doordat de jeugd meer gestudeerd heeft dan wij vroeger. Maar als je dat zegt, toon je een schril gebrek aan zelfkennis en mensenkennis. Het probleem heeft niets met studie of ontwikkeling te maken. Het is ook niet het probleem van de kinderen, maar van de ouders. Als de ouders geen dromen meer dromen, hoe kunnen de jongeren dan nog gezichten zien?
Ik hoor soms mensen zeggen: De Heere staat op het punt uit Nederland weg te gaan. Maar als je dat denkt, en je beseft wat dat betekent, dan kun je toch niet verder leven? Zulke dingen moet je niet te makkelijk zeggen, en je moet ze zeker niet zomaar tegen je kinderen zeggen. Aan je kinderen moet je allereerst laten merken dat het een vreugde is om de Heere te dienen. Niet alleen door het met woorden te zeggen, maar ook door het uit je gedrag te laten blijken.”
Hoe laat je dat zien?
„In elk geval niet door je hoofd in een hoek van 45 graden te houden, een zwart pak aan te trekken en een somber gezicht te zetten. Het gaat erom dat kinderen aan je zien en merken dat je de Heere mist en de Heere liefhebt – en dat is géén tegenstelling.”
We hebben het nog helemaal niet over politiek gehad.
„Politiek is, vergeleken daarmee, iets volslagen onbelangrijks. Maar wél noodzakelijk.”
U bent zelf twaalf jaar lang SGP-wethouder geweest. Hoe hebt u dat beleefd?
„Politiek is de kunst van het praktisch haalbare, dat merk ik nog steeds als gemeenteraadslid. In de gemeenteraad zitten is een spel. Ik bedoel niet dat politici niet integer kunnen zijn. Iemand als Van der Vlies acht ik buitengewoon hoog, dat is een heel integere man. En ik heb grote bewondering voor wat de huidige SGP’ers in de Tweede Kamer bereiken. Maar in de constellatie waarin we nu leven, is het enige wat je als SGP’er kunt doen: de ontwikkelingen vertragen.”
Waar blijven de grootse idealen dan, heeft een politicus die niet nodig?
„Natuurlijk moeten we idealen hebben, eigenlijk zijn we vandaag veel te realistisch geworden met z’n allen! Het is niet goed om –als het over het leven van het geloof gaat– alleen maar bezig te zijn met het behoud van onze eigen ziel. Het gaat ook om de wereld om ons heen. Die twee dingen vormen geen tegenstelling. Een van de grootste problemen van onze kerken is dat we ze steeds tegenover elkaar zetten, dat we er een conflict van maken dat we vervolgens proberen op te lossen. Maar ze horen bij elkaar, je moet ze naast elkaar laten staan.”
Hoe combineert u die idealen met uw definitie van politiek als „de kunst van het praktisch haalbare”?
„Je moet politieke en kerkelijke en geestelijke idealen niet verwarren. Het politieke ideaal is: streven naar het hoogst haalbare. Het kerkelijke ideaal gaat verder. Maar het drama van de SGP is dat we de taak van de kerk willen verschuiven naar de politiek. De kérk moet principieel spreken, maar de kerk zwijgt. Door de kerkelijke verdeeldheid maken we onszelf monddood, en het grootste deel van onze energie gaat op aan het in stand houden van hokjes en elkaar indelen in hokjes.”
Als de kerk het niet doet, moet de politiek dan niet principieel stelling nemen?
„De vergissing van veel SGP’ers is dat ze denken dat ze ons land christelijk kunnen maken door SGP te stemmen. Zo werkt het niet. Politiek is soms ook vuile handen maken. Je mag als politicus je kiezers niet misleiden door alleen maar ‘principieel’ te praten – dat vind ik toneelspelen. We hebben het als SGP’ers te snel over de eer van de Heere, terwijl het vaak alleen maar over onze eigen ideeën gaat.”
Hoe ziet u de gereformeerde gezindte van vandaag?
„We denken dat wij niet door de verlichting en de romantiek zijn heengegaan, maar dat is een ongelooflijke misvatting. Ook wij zijn echt mensen van onze tijd. Dat is niet erg, want dat moeten we ook zijn. De Heere heeft ons hier geplaatst. Ik zeg weleens tegen de kinderen op school: „De Heere heeft ons allen hier en nu gewild. Sommige vaders en moeders misschien niet –dat kan de werkelijkheid zijn– maar de Heere wel.”
Waaraan ziet u dat bijvoorbeeld, dat wij mensen van onze tijd zijn?
„Aan zo veel dingen. Zomaar een voorbeeld: ook kerkmensen zoeken de zin van het leven steeds meer in hun kinderen, zoals de meeste mensen van vandaag dat doen. Albert Schweitzer zei: Als je de betekenis van het leven niet in jezelf kunt vinden, dan kun je die misschien in de geschiedenis vinden. Maar die manier van denken is voorbij. Mensen zoeken het in de toekomst, ze vluchten in hun kinderen.”
U hebt zelf geen kinderen, terwijl u en uw vrouw allebei met hart en ziel in het onderwijs werken en uiterst betrokken zijn op jongeren.
„Elly misschien nog wel meer dan ik. Zij geeft les aan groep 3, en ze is echt een kei van een juf. Ze heeft alles voor die kinderen over, ze draagt werkelijk bij aan hun opvoeding. Er zijn mensen die van ons denken: het is een soort sublimatie. Misschien is dat zo –wie kent zichzelf ooit helemaal– maar zelf denken we allebei dat dat niet zo het geval is.”
Heeft het ook iets met zingeving te maken, zoals u net suggereerde?
„Als je kinderen hebt, leef je in zekere zin door in je kinderen, en dat is bij ons niet zo. Maar dat betekent niet dat de kinderen op school dan die plaats volledig innemen. Toen Sadolet tegen Calvijn zei: „Jij kunt het niet bij het rechte eind hebben, want je hebt niet eens kinderen”, zei Calvijn: „Al mijn studenten zijn mijn zonen.” Dat zou ik zelf nooit zo gezegd hebben. Ik wil heel graag bijdragen aan de vorming van een kind, maar ik besef ook dat die bijdrage maar beperkt is. Maar als ik in de geschiedenisles die kinderen kan laten zien dat de Heere er is, en dat het goed is om Hem te dienen – dan is dat zingeving genoeg.”
Levensloop Gert Slootweg
Gert Slootweg (1956) groeide op in Rotterdam en studeerde voor onderwijzer op De Driestar in Gouda. Naast zijn werk als geschiedenisleraar en decaan aan de Christelijke Scholengemeenschap Prins Maurits in Middelharnis was hij twaalf jaar wethouder van de gemeente Middelharnis. Momenteel is hij SGP-raadslid van de gemeente Goeree-Overflakkee. Slootweg, lid van de Gereformeerde Gemeenten en jarenlang actief in het plaatselijke jeugdwerk, is bovendien bestuurslid van de interkerkelijke studievereniging Koinonia in Lienden en docent kerkgeschiedenis bij de cursus Bijbelse toerusting van de Hersteld Hervormde Kerk.