Concrete zonden
Jeremia 31:18b
„Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de Heere, mijn God.”
Ik heb hen die over mij gesteld zijn die gehoorzaamheid en liefde niet gegeven waartoe U ons verplicht hebt (Titus 3:1) en ik heb geen zorg gehad om diegenen in de godvruchtigheid te onderwijzen (1 Timotheüs 5:8). Al zijn mijn handen niet besmet met onschuldig bloed, mijn hart is geweest vol haat, nijd en wraakgierigheid. Ik ben snel geweest om toornig te worden en traag om te vergeven. Al heb ik mijn lichaam niet besmet door hoererij, toch heb ik mijn gedachten bevlekt met vuile lusten. Mijn ogen zijn niet vrij geweest van onkuise zaken en mijn oren hebben genoegen genomen met vuile woorden, ofwel ik heb door mijn ijdelheden en wereldse pronkzucht een gloed van onreine begeerten in het hart van anderen ontstoken. Heb ik anderen hun goed niet onttrokken, dan bezit ik toch het Uwe onrechtvaardig, doordat ik de bedrukten niet door bijstand te hulp kom (Jesaja 58:7). Ik heb mijn broeders behoeftig gezien en ik heb mijn hart voor hen toegesloten (1 Johannes 3:17). Als ik al geen vals verwijt tegen mijn naaste maak, zo mis ik toch de liefde om zijn fouten te bedekken, en mijn arglistige tong neemt er genoegen in om te spreken over de gebreken van anderen (1 Petrus 4:8). Ik ben jaloers over het goed en begerig naar wat Uw wijze voorzienigheid anderen heeft meegedeeld. Ik ben vol onredelijke begeerten.
Charles Drelincourt, predikant te Parijs
(”’t Recht gebruik van des Heeren heiligen avondmaal”, 1649)