Bloed genoeg
Jeremia 31:18b
„Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de Heere, mijn God.
Verbreek mijn geest en mijn hart, opdat zij U een behaaglijke offerande zijn en dat ik de druipende vochtigheid van Uw genade ontvang. Ik ben doortrokken van mijn vuiligheid en verhard in mijn ongerechtigheid. En zoals Mozes, die eertijds de rotssteen met zijn staf sloeg en daaruit stromend water deed vloeien (Numeri 20:11), wil mij zo aanraken met Uw Geest en met de staf van Uw Woord, dan zult U mij doen smelten in tranen van berouw. Dan zal ik met mijn tranen het huis reinigen, waarin U komen wilt, want, och arme, het is geheel met zonden besmet.
In de maaltijd, Heere, waar U aanzat in het huis van de Farizeeër (Lukas 7:48), toonde U een grote liefde toen U die arme zondares vergaf, die Uw heilige voeten met haar tranen natmaakte en deze met haar haren afdroogde. Maar in de maaltijd die U in Uw Kerk houdt, is oorzaak om een grote liefde te bewijzen en nog aangenamer te maken. Want daar zijn meer zonden te vergeven en daar zijn minder tranen.
Uit mijn ogen vloeien geen tranen genoeg om Uw voeten te wassen; maar U, Heere, hebt bloed genoeg om al de zonden van de wereld af te wassen (1 Johannes 1:7), en Uw liefde is het die veel zonden bedekt (Johannes 1:29; 1 Petrus 4:8).
Charles Drelincourt, predikant te Parijs
(”’t Recht gebruik van des Heeren heiligen avondmaal”, 1649)