Vlees geworden
Johannes 1:14
„En het Woord is vlees geworden.”
Nu kom ik tot Johannes die, als hij de naturen in Christus beschrijft, begint met de Goddelijke: In het begin was het Woord. Zó noemt hij de Zoon van God, Die daarna menselijke natuur heeft aangenomen, zoals hij zegt: En het Woord is vlees geworden.
Wanneer hij echter allereerst van die natuur spreekt, die er vóór de vleeswording geweest is, verzekert hij dat de Logos, het Woord, eeuwig is, omdat hij zegt dat Hij er vóór de schepping geweest is en zegt dat alle dingen door Hem gemaakt zijn. En deze Logos noemt hij God als hij zegt: En het Woord was God. Want het Griekse lidwoord getuigt dat Logos gesteld moet worden op de plaats van het onderwerp, en God op de plaats van het gezegde. En de benaming van God is hier ook niet voor tweeërlei uitlegging vatbaar. Want de mededeling is opgesteld ter beschrijving van het Goddelijke wezen.
Daarom moet de Naam God niet verstaan worden van de Goddelijke ambten die de mensen bekleden, zoals op andere plaatsen (Johannes 10:34, naar Psalm 82:6) gezegd wordt: Ik heb gezegd, gij zijt goden, maar in de meest eigenlijke zin van het eeuwige, almachtige, wijze, goede wezen dat de Schepper is, zoals Johannes daarna ook verzekert: Dat alle dingen door deze Logos (het Woord) geschapen zijn. Hij zegt dus dat de Logos eeuwig God en Schepper is.
Philippus Melanchthon, theoloog te Wittenberg
(”Loci communes”, 1551)