Meditatie
Mattheüs 28:19
„Hen dopende in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.”
Eerst zullen de getuigenissen over de Zoon verzameld moeten worden. Het voornaamste bewijs is dan het eerste hoofdstuk van Johannes. Voordat ik echter tot Johannes kom, zal ik twee redenen, uit de Schrift genomen, noemen, die naar mijn oordeel de godvruchtigen geschikt onderwijzen en vertroosten. De eerste is: het is noodzakelijk toe te stemmen dat Christus van nature Zoon van God is, omdat het Evangelie de aangenomen kinderen Gods onderscheidt van de Zoon Christus. Want Johannes noemt Christus de eniggeboren Zoon (Johannes 1:14): „Wij zien Zijn heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader.”
Verder: omdat Hij zonder twijfel van nature de Zoon is, is het noodzakelijk dat de goddelijke natuur wezenlijk in Hem is. Wat echter buiten de persoon van de Vader is, in Wie de goddelijke natuur is, dat moet noodzakelijk een persoon zijn. Zó zegt Paulus van Christus: „In wie de volheid der godheid lichamelijk woont” (Kolossenzen 2:9). Dat betekent dat Christus een goddelijk persoon is: in Hem woont de goddelijkheid, niet slechts zoals in David, in uitwerking, afgezonderd, maar zó dat de zelfstandigheid van Christus Zelf goddelijk is. Want de Grieken spreken van een ”soma”, een lichaam, waar wij gewoonlijk spreken van een persoon.
Philippus Melanchthon, theoloog te Wittenberg (”Loci communes”, 1551)