Religieus traktaat: van groot succes tot achterhaald middel
BARNEVELD. Het religieuze traktaat was in de negentiende eeuw het meest gebruikte evangelisatiemiddel. Daarachter school een sterke missionaire drang van individuele christenen om de wereld te veroveren voor het Koninkrijk. Het traktaat kreeg in de vorige eeuw echter het imago van een achterhaald en ouderwets evangelisatiemiddel.
Dat concludeert Katinka Fikse-Omon in haar proefschrift ”Voor het hoogste het beste. De Angelsaksische invloed op de verspreiding van religieuze traktaten in Nederland (1913-1959)” (uitg. Vuurbaak, Barneveld), waarop zij maandag aan de Vrije Universiteit in Amsterdam promoveerde.
In haar proefschrift bestudeert zij de grote invloed van de Angelsaksische wereld sinds de negentiende eeuw op de totstandkoming van Bijbel- en traktaatgenootschappen. De Britse evangelicalen waren als geen ander erg missionair bewust. Zij gebruikten de nieuwe technische mogelijkheden in de negentiende eeuw (zoals door stoom aangedreven drukpersen) om in grote oplagen goedkoop drukwerk aan te bieden. Daarbij maakten ze gebruik van de mogelijkheden van reizen en communicatie.
Sterfbedscènes
Traktaten werden vaak bekritiseerd vanwege hun beknopte inhoud en versimpelde weergave van het geloofsleven. Critici vonden met name de bekeringsverhalen en sterfbedscènes soms te Brits, te veel gericht op het persoonlijk getuigenis en te weinig op Gods rol tijdens de bekering. Ondanks alle kritiek bleef het traktaat tot ver in de 20e eeuw populair als evangelisatiemiddel. Traktaatverspreiding maakte volgens Fikse deel uit van de religieuze opwekkingsbeweging aan het begin van de 19e eeuw in Europa.
Fikse (1983), als historica verbonden aan het Historisch Documentatiecentrum aan de Vrije Universiteit, keert zich tegen de gangbare voorstelling dat er rond 1900 sprake was van een afnemend missionair elan. Integendeel, er was juist sprake van een missionaire opleving, die in Nederland resulteerde in 1913 in de oprichting van het Genootschap voor Bijbelverspreiding, later de Vereniging tot Verspreiding der Heilige Schrift genoemd. In 1933 volgde, door dezelfde stichter Marinus Heule, de oprichting van de Bijbel Kiosk Vereniging. De promovendus bestudeert als casestudy vooral de geschiedenis van beide verenigingen, die steeds meer vercommercialiseerden tot christelijke uitgeverijen en sinds 2008 samen verdergingen onder de naam Ark Mission.
In de eerste helft van de twintigste eeuw traden christenen bewust „naar buiten” om de secularisering tegen te gaan en de invloed van religie op de samenleving te vergroten. Ondertussen was er wel het een en ander veranderd vergeleken met de negentiende eeuw. De kerkverlating nam toe en de kerk kreeg steeds minder vat op de samenleving. Er was meer inzet nodig om de missionaire idealen van de negentiende eeuw hoog te houden. Het was mede daarom dat de kerken na de Tweede Wereldoorlog hun roeping tot evangelisatie als hun eigen verantwoordelijkheid zagen, en die niet meer wilden overlaten aan particuliere (interkerkelijke) genootschappen of individuele christenen.
Weerbarstiger
Na een korte geestelijke opleving na de Tweede Wereldoorlog doofde het missionaire elan. Vanaf de jaren zestig namen kerkverlating en geloofsafval toe. De moderne mens werd moeilijker bereikbaar, de evangelisatiepraktijk was weerbarstiger en een eenvoudig traktaat bleek te weinig effectief. De kerken werden bezorgder over de toekomst van het christendom in het naoorlogse Europa, mede door het oprukkende communisme en de dreiging van een nieuwe wereldoorlog.
Inmiddels was de Britse invloed op de traktaatzending gaandeweg vervangen door de Amerikaanse. Dat proces was al in gang gezet gedurende de twintigste eeuw door opwekkingspredikers als Dwight Moody en Billy Graham, al klonk er ook voortdurend kritiek op de Amerikaanse aanpak van evangelisatiewerk met massameetings. De VS werden echter steeds meer een voorbeeld van technologische vernieuwing en modernisering, wat op het terrein van de traktaten doorwerkte in kortere en pakkender teksten met meer ruimte voor beeld.
Intussen had het fenomeen traktaat zijn langste tijd gehad en werd het een ouderwets en achterhaald middel. Of zoals de promovenda formuleert: „Ooit verspreid in duizelingwekkende oplagen, verloor het traktaatje in de loop van de twintigste eeuw haar aantrekkingskracht, al kun je af en toe op straat nog iemand treffen die je een ouderwetse evangelisatiefolder in de handen drukt.”
Moeten kerken de evangelisatiefolders maar afschaffen?
„Mensen lezen nog steeds, maar dan moeten de inhoud en vormgeving wel gepresenteerd worden op een manier die aansluit bij het huidige publiek. Waren begrippen als zonde, vergeving en genade vroeger ook voor buitenkerkelijken duidelijk, tegenwoordig leveren deze termen eerder glazige blikken op. Mensen op straat een folder in handen drukken, resulteert in het beste geval in onverschilligheid en in de meeste gevallen in ergernis. Dat was vroeger al vaak de klacht, maar deze reactie is onder invloed van individualisering en behoefte aan privacy alleen maar sterker geworden.
Een aantrekkelijk vormgegeven folder die in de trein is achtergelaten, zou echter zomaar nieuwsgierige lezers kunnen trekken. Een folder die wordt overhandigd na een persoonlijk gesprek zal waarschijnlijk het meeste resultaat hebben. Maar wat dat betreft is er weinig veranderd: ook in de negentiende eeuw werd er al opgeroepen traktaatverspreiding te koppelen aan bijvoorbeeld huisbezoeken of het voeren van een persoonlijk gesprek.”