Op zoek naar de levensstuwkracht
De Joods-Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941) schreef boeken met titels die bepaald niet toegankelijk lijken. Wie zich niet door deze titels van de wijs laat brengen en nieuwsgierig begint te lezen, wordt rijk beloond.
Twee titels uit Bergsons omvangrijk oeuvre zijn ”Essai sur les données immédiates de la conscience” (1889) en ”L’evolution créatrice” (1907). De eerste is bij uitgeverij Boom opnieuw in Nederlandse vertaling uitgegeven onder de titel ”Tijd en vrije wil”, aangevuld met een inleiding op Bergsons werk van de hand van Hein van Dongen.
Bergson (die in 1928 de Nobelprijs voor de letteren ontving) schrijft bijzonder helder en bedient zich van voorbeelden, ontleend aan dagelijkse situaties die iedere lezer uit ervaring kent. Door aanschouwelijke beelden leidt Bergson de lezer binnen in vragen en gedachten die niet alleen interessant, maar ook van groot belang zijn voor de zuiverheid van het menselijk denken, en niet minder voor de juistheid van het menselijk handelen.
Bergson was niet alleen op de hoogte van de stand van zaken binnen de natuurwetenschappen van zijn tijd, hij was ook een kenner van de wijsbegeerte. Om die reden sprak hij als hoogleraar filosofie aan de universiteit van Parijs met gezag wanneer hij de denkkaders van toen tegen het licht hield en door volledig andere manieren van denken verving.
In ”Tijd en vrije wil” stelt Bergson de vraag naar de keuzes die aan het (toenmalige) denken over de natuur en over het menselijk bewustzijn voorafgaan. De hypothese van het mechanistische wereldbeeld van toen luidt: „Het veronderstelt dat de stoffen waarop het een overkoepelende visie biedt, zijn onderworpen aan noodzakelijke wetten.” De evolutietheorie van Charles Darwin vertegenwoordigt dit denken. Ook de mens is in het mechanistische wereldbeeld gedetermineerd door bepaalde wetmatigheden.
Bergson is het om iets veel wezenlijkers te doen: om de oorspronkelijke levenservaring die aan het vastleggen van het menselijk handelen in wetmatigheden voorafgaat. Hij legt zich niet neer bij de alom aanvaarde denkkaders van zijn tijd en kiest niet, zoals in de wetenschap vaak gebeurt, partij tussen de geaccepteerde manieren van denken die elkaar beconcurreren. Hij ziet hun gemeenschappelijke basis, onderkent hun beperkingen, benoemt hun oogkleppen en stijgt daar bovenuit.
In ”Tijd en vrije wil” geeft Bergson het volgende voorbeeld van een ervaring die op twee manieren kan worden benaderd, op de oppervlakkige (die via losse observaties redeneert) en op de fundamentele, ware manier: „Ik adem de geur in van een roos en prompt doemen in mijn geheugen schimmige herinneringen op aan mijn kindertijd. In feite zijn die herinneringen niet door de geur van de roos opgeroepen, ik ruik ze in de geur zelf. Voor mij is die geur dat allemaal. Anderen zullen er iets anders in ruiken.” In dit geval komt het ”ik” in aanraking met de buitenwereld, met de roos. De roos raakt de ”oppervlakte” van het ik: „En omdat in dat oppervlak de afdruk van de dingen bewaard blijft, zal het ik termen met elkaar verbinden die aan elkaar grenzen en die het als naast elkaar geplaatst heeft opgemerkt.” Zulke termen zijn: de geur, de kleur, de vorm van de roos. Maar, de diepere ervaring van de roos maakt geen verschil tussen de verschillende elementen. De ware bewustzijnstoestand, zoals Bergson het uitdrukt, is geen toestand van indrukken naast elkaar. Bij dit diepe bewustzijn gaat het om meerdere elementen van die toestand die elkaar doordringen, die samensmelten en elkaars kleuring aannemen.
Daarom kan Bergson concluderen: „Zo heeft ieder van ons zijn eigen manier van liefhebben en haten, en weerspiegelen die liefde en die haat onze hele persoonlijkheid.” De taal die wij gemeenschappelijk hebben, doet echter geen recht aan onze hyperindividuele, ware bewustzijnstoestanden. De taal duidt deze individuele bewustzijnstoestanden bij alle mensen met dezelfde woorden aan: „De taal kan dan ook niets anders vastleggen dan het objectieve en onpersoonlijke aspect van liefde, van haat en van de talrijke andere gevoelens die onze ziel omwoelen.” De vertegenwoordiger van het determinisme waarbinnen alle handelwijzen in wetmatigheden zijn vastgelegd, zal algemene, afgegrensde termen gebruiken voor menselijke gevoelens zoals liefde en haat. Daarmee berooft een dergelijk denken deze mens en zijn/haar gevoelens van iedere waarlijk levende activiteit.
Het mooiste voorbeeld dat Bergson geeft van de mechanistische benadering van de levende activiteit is de tijd. Om begrijpelijke redenen van productie en efficiëntie hebben wij de tijd in het mechaniek van de klok vastgelegd. Bergson stelt dat wij daarmee de tijd hebben uitgedrukt in eenheden van ruimte. Maar de tijd is geen ruimte. We doen de tijd geweld aan door hem in afgepaste, identieke stukjes ruimte in te delen. We doen daarmee als mensen ook onszelf geweld aan. We missen daardoor het juiste gevoel voor de dynamiek en de kracht van het leven. Wanneer wij als het ware verkeerd beginnen te ”knopen” met onze basale termen waarmee we het leven tot voorwerp hebben gemaakt, houden we aan het eind een knoop over en lopen we de creativiteit mis die ons aller leven bepaalt. We missen dan de ”elan vital”, de levensstuwkracht.
In ”L’evolution creatrice” zegt Bergson het als volgt: „Als dus op alle terreinen de zege van het leven de schepping is, moeten we dan niet veronderstellen dat het menselijk leven zijn bestaansreden vindt in een scheppen dat, in tegenstelling tot dat van de kunstenaar en van de geleerde, op ieder ogenblik kan doorgaan bij alle mensen: de schepping van zichzelf door zichzelf, de versterking van de persoonlijkheid door een inspanning die van weinig veel weet te maken, van niets iets, en die voortdurend bijdraagt tot hetgeen er aan rijkdom is in de wereld?”
In zijn boek ”Les deux sources de la morale et de la religion” (1932, ”De twee bronnen van de moraal en van de religie”), spreekt Bergson over de verhouding tussen de levensstuwkracht, deze vitale scheppende kracht, en God. Bergsons diepe geloofsovertuiging in enkele zinnen samenvatten, zou tegen de ware intentie van zijn gehele denken ingaan. Ik beperk me ertoe te verwijzen naar de grote invloed van de getuigenissen van de apostel Paulus en van mystici zoals Teresa van Avila op zijn omgang met God. Onze bestemming als door God geschapen mensen is het om lief te hebben en voorwerp van liefde te zijn: „De liefde moet de definitie zijn van de scheppende energie.” God heeft ons in Bergsons beleving tot aanzijn geroepen om scheppers te zijn, om wezens te zijn die Zijn liefde waardig zijn.
Het is een waagstuk om in kort bestek een beeld te schetsen van het rijke en tot inkeer en vernieuwing opwekkende werk van deze Joodse Fransman Henri Bergson. Voor een degelijke, uitstekend geschreven en zeer plezierig leesbare inleiding in het gehele werk van Bergson verwijs ik naar het boek ”Bergson” van Hein van Dongen.
Boekgegevens
Tijd en vrije wil, Henri Bergson; uitg. Boom, Amsterdam, 2014; ISBN 978 90 8953 165 0; 162 blz.; € 29,50; Bergson, Hein van Dongen; uitg. Boom, Amsterdam, 2014: ISBN 978 90 8953 192 6; 148 blz.; € 17,40.