Tuhuteru over het RMS-ideaal en de gijzelacties
Bij de beëindiging van de treinkaping bij De Punt op 11 juni 1977 hebben de mariniers niet onnodig veel geweld gebruikt, zei het kabinet deze week na archiefonderzoek. Rocky Tuhuteru, adviseur van de Raad van Cultuur, verloor destijds zijn beste vriend en een achterneef. „Het Molukse ideaal leeft nog steeds, maar is wel verbreed.”
toen
De Republiek der Zuid-Molukken (RMS) is op 25 april 1950 geproclameerd omdat Sukarno, de eerste Indonesische president, de afspraak wilde verbreken dat zijn land een federatie van vrije zelfstandige deelstaten zou zijn. Omdat Sukarno’s leger gewelddadig tegen de RMS optrad, mochten de Molukse militairen uit het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), dat werd gedemobiliseerd, niet terug naar hun eilanden, waar ze zich eventueel bij de RMS-troepen hadden kunnen voegen.
Vierduizend Molukse militairen en hun gezinnen werden daarom tijdelijk naar Nederland overgebracht. Een van hen arriveerde in Amsterdam met zijn 17-jarige neef – mijn vader. Een ander in Rotterdam met zijn 14-jarige pleegdochter – mijn moeder. De Molukkers kregen eigen woonoorden; ik ben in 1959 geboren in IJsseloord in Capelle aan den IJssel.
We gingen naar school en winkelden in Rotterdam, maar het was allemaal tijdelijk: we hoopten vanuit de diaspora ooit terug te gaan naar ons land. Ik ben mijn ouders dankbaar dat ze hun kinderen wel stimuleerden er het beste van te maken: doe je best op school en zorg dat je behalve Maleis ook goed Nederlands leert spreken. Als dat niet was gebeurd, had ik geen tv- en radiopresentator kunnen worden.
Ondertussen deed Nederland zijn toezegging niet gestand dat we terug mochten naar de Molukken. De relaties met Indonesië en binnen de Verenigde Naties waren kennelijk belangrijker dan het welzijn van ex-werknemers: Molukkers die in het KNIL hadden geholpen het Nederlandse gezag te handhaven tegenover Indonesische revolutionairen.
Vanaf mijn kleutertijd ging ik jaarlijks op 25 april mee naar de Molukse manifestatie op het Malieveld. Bij mijn ouders en grootouders zag ik veel verbittering. We voelden steeds minder binding met de Nederlandse samenleving. We raakten ervan vervreemd. Nederland liet ons zitten, zo voelden we dat. En ondertussen hoorden we over onderdrukking op de Molukken. Onze president, Soumokil, werd in 1966 door Indonesië voor het vuurpeloton gezet.
nu
De onlustgevoelens onder Molukkers leidden tot radicalisering, vooral onder de jongeren. Dat werd ook gevoed door de tijd; het was de periode van de revolutionaire bewegingen: ETA, IRA, PLO, Rote Armee. De marxist Che Guevara was voor veel Molukse jongeren een held.
Ik kreeg een goede opleiding en vond een goede baan. Na het Christelijk Lyceum in Utrecht studeerde ik korte tijd theologie in die stad om missionaris te kunnen worden, maar daar zag ik van af. Ik begon aan een rechtenstudie, maar brak die af omdat de NOS me als presentator in dienst wilde nemen.
Je laveerde tussen meerdere loyaliteiten en dat was niet eenvoudig: enerzijds aan het RMS-ideaal waarbij ik was opgegroeid, anderzijds aan Nederland, dat ons ook veel goeds had geboden.
Ik was zestien toen in 1975 bij Wijster de eerste treinkaping plaatshad. Samen met een docent heb ik bij maatschappijleer in tal van klassen uitgelegd wat de oorzaken van de acties waren. Voordien had op school nooit iemand naar mijn achtergrond gevraagd. Alleen een leraar Duits liep vaak met een RMS-speldje op en stak zijn vuist naar me op, uit solidariteit.
De periode van de gijzelingsacties in 1975 en 1977 was voor ons moeilijk. Vader vroeg een ander telefoonnummer aan omdat we anonieme bedreigingen kregen. We werden op straat beschimpt, de buschauffeur stopte niet als we bij de halte stonden en een discotheek weigerde ons de toegang. Ik haalde mijn diploma in 1977 net niet, maar ik geloof niet dat de kapingen daarvan de oorzaak waren.
straks
De acties dreven de Molukse gemeenschap bijeen: er kwamen duizenden mensen naar de begrafenis van de zes doodgeschoten gijzelnemers. Er heerste ook onzekerheid: hoe moest het nu verder met ons in de Nederlandse samenleving?
Eén van de zes gedode kapers was mijn beste vriend. Een ander was een neef van mijn moeder. Deze excessen –gijzeling van schoolkinderen en treinpassagiers– hadden nooit moeten gebeuren. Ze hebben de kloof tussen de Molukkers en de Nederlanders ook vergroot.
Toch hebben de acties wel een gunstig effect gehad: de Nederlandse overheid ging voor het eerst met ons in gesprek. Voor het eerst in 27 jaar werd niet óver ons, maar mét ons gepraat. Van alle etnische groepen in Nederland waren de Molukkers de eersten met een eigen inspraakorgaan.
Er is nu archiefonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of de mariniers onnodig veel geweld hebben gebruikt. Er zou meer onderzoek moeten komen en daarom wordt er nu een rechtszaak gevoerd. Het is nodig om te weten wat er is gebeurd, zodat we het kunnen afsluiten. Want we moeten vooruitkijken. Nederlanders en Molukkers hebben een gedeeld verleden en ik span me ervoor in dat vast te leggen.
Voor die toekomst is het van belang dat Nederland meerdere loyaliteiten accepteert. De laatste vijftien jaar wordt van nieuwkomers te veel geëist dat men zich aanpast. Daar kan ik heel boos om worden. Ik voel me een Molukse jongen, en onze familie zorgt al 64 jaar voor onze familieleden op de Molukken. Tegelijk zijn we loyaal aan Nederland.
Het ideaal leeft volop, maar gevarieerder. Een deel van de Molukkers ziet een vrije republiek nog steeds als haalbaar. Anderen, zoals ik, richten zich meer op het welzijn van onze geliefden op de Molukken. Het gaat om liefde voor het land van je ouders.
Aan wat de Nederlandse overheid daarvoor doet, hecht ik geen waarde meer. Het is wel gebleken dat we van Nederland niets te verwachten hebben.