Kamper theoloog onderzoekt relatie tussen Radical Orthodoxy en Bavinck
KAMPEN. De Radical Orthodoxy, een theologische stroming die sinds 1999 opgang maakt, lijkt op het eerste gezicht onverenigbaar met het denken van een gereformeerd dogmaticus als Herman Bavinck. Theoloog Wolter Huttinga ontdekte echter dat Bavinck en John Milbank –een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Radical Orthodoxy– elkaar ontmoeten bij hun bronnengebruik.
Huttinga (1980), die dinsdagmiddag promoveerde aan de Theologische Universiteit Kampen, vergelijkt de theologie van Milbank (1952) met het denken van Herman Bavinck (1854-1921).
Milbank is directeur van het centrum voor theologie en filosofie aan de universiteit van Nottingham en een vertegenwoordiger van de anglokatholieke stroming binnen de Church of England.
Orthodox in de traditionele zin van het woord is het denken van Milbank en anderen nauwelijks. Ze gaan volop in gesprek met postmoderne denkers. Met hen concluderen ze dat God als bovennatuurlijke werkelijkheid niet kan bestaan. Maar waar het seculiere denken het ieder-voor-zich vooropstelt, stelt de Radical Orthodoxy dat de mens participeert in de goddelijke werkelijkheid en de werkelijkheid in God. De mens is geen goddelijke persoon, maar vormt wel een afschaduwing van de goddelijkheid.
In tegenstelling tot postmoderne filosofen grijpt de Radical Orthodoxy terug op de Vroege Kerk en het denken uit de middeleeuwen, omdat daar God en de werkelijkheid met elkaar zijn verbonden. Al doorredenerend concludeert de Radical Orthodoxy dan ook dat er geen scheiding is te maken tussen theologie en wetenschap, maar dat theologie een allesomvattende wetenschap is.
Thomas van Aquino
Op het gebied van de verzoeningsleer maakt de Radical Orthodoxy andere keuzes dan theologen in de reformatorische traditie. Het natuurlijk godsverlangen in de mens komt voort uit genade, en niet uit de schepping, aldus Milbank, in lijn met bijvoorbeeld de middeleeuwse filosoof en theoloog Thomas van Aquino (1225-1274). Gods genade is van nature aanwezig in de mens, maar komt vrij door het schenkende karakter van de genade in Christus.
Het menselijke handelen is volgens de Radical Orthodoxy onderdeel van het verzoenende werk van God in de wereld. Zo kan kunst of een hoogliturgische viering daarvan een uiting zijn. De kerk brengt het heil in Christus in de wereld, maar omgekeerd kunnen groepen mensen ook heilbrengers zijn en daarmee dus als kerk betiteld worden.
Als Huttinga het werk van Milbank en dat van Bavinck naast elkaar zet, stelt hij vast dat zowel de werkwijze als de context waarin deze theologen actief waren, sterk verschillen. Milbanks werk betitelt hij als „een tamelijk chaotische, postmoderne berg van essayistische fragmenten.” Het werk van Bavinck daarentegen bestaat uit „een nette, geordende, klassieke dogmatiek.” Hoewel er maar 75 jaar liggen tussen het overlijden van Bavinck en de opkomst van de Radical Orthodoxy, tekent de enorme kloof tussen beide theologen hoeveel er in die jaren veranderde in de wereld, en in de filosofie en de theologie.
Mededeelbaarheid
Het denken van de Radical Orthodoxy stuitte vanaf de eeuwwisseling veel gereformeerde theologen tegen de borst. Vooral klonk de vraag of in de participatiegedachte het verschil tussen Schepper en schepsel wel duidelijk naar voren komt.
Huttinga toont aan dat ook Bavinck zich, net als Milbank, beroept op de platoons-christelijke traditie van de participatie. Bavinck maakt enerzijds een groot verschil tussen God en de wereld, anderzijds is God als gever en stuwende kracht overal zichtbaar. Bavincks nadruk op de mededeelbare eigenschappen van God verbindt hem volgens Huttinga met de participatiegedachte van de Radical Orthodoxy. „Deze wereld is, omdat zij een en al trinitarische mededeelbaarheid van Gods zijn is.”
Een verschil tussen Bavinck en Milbank is dat waar de eerste volgens Huttinga „stil blijft staan bij het aanbiddelijk mysterie dat er ”God” is én ”de wereld””, Milbank meent dat het menselijk participeren in het goddelijk maken ervoor zorgt dat niet ”zijn”, maar ”maken” iets wordt dat groter is dan God Zelf.
Huttinga concludeert dat Bavinck en Milbank zich beiden verzetten tegen het seculiere denken waarbij het kennen en niet-kennen van zaken het menselijke denken beperkt. „Kennen verwijst naar nederigheid en ontvankelijkheid”, aldus Huttinga. „Het is kennen dat geen aardse zekerheid biedt, maar wel hoop, vertrouwen, geborgenheid, vrede en heil.”
De promovendus onderzocht of de protestantse theologie ruimte biedt aan de participatiegedachte als het gaat om de redding van de mens. Ja, stelt hij. Maar als het gaat om het ”zijn” –de ontologie– is die ruimte er niet, omdat dan het zicht op de rol van Christus als aanbrenger van het heil vertroebeld dreigt te raken.
Bavinck geeft, meer dan Milbank, aandacht aan de heilshistorische lijn waarin de zonde een plaats heeft, constateert Huttinga. Milbank gaat er volgens de promovendus te veel van uit dat de theologie de zonde als het ware „weg kan verbeelden.”
Voor Milbank is Christus een antwoord op zijn post-seculiere vraag naar bemiddeling tussen God en de wereld, aldus Huttinga. Bavinck wijst daarentegen op de verheffing van de ziel en de nederdaling, de komst van Christus, in de wereld.