Recensie boek ”Organist in de praktijk”
Welk tempo? Wel of geen toontje vooraf? Een tussenspel? Moduleren? Kerkorganisten staan nogal eens diametraal tegenover elkaar als het om dergelijke kwesties gaat. Het boek ”Organist in de praktijk” biedt de meningen van negentien musici, broederlijk naast elkaar.
De organisten Dirk Out en Dick Sanderman kwamen op het idee om negentien vakgenoten uit de volle breedte van protestants Nederland te bevragen op uiteenlopende onderwerpen rond het kerkelijk orgelspel: Hoe is het contact met de kerkenraad? Vindt u dat u betaald moet worden? Speelt u Psalm 146 weleens op de melodie van Johannes de Heer?
Voor hun boek kozen Out en Sanderman negentien „bekende organisten” –allemaal mannen!– uit, waarbij ze hun keuze niet toelichten. Wat opvalt is dat bekende organisten als Margreeth de Jong, Ab Weegenaar en Everhard Zwart niet voorkomen, terwijl minder bekende musici als Wout van Andel, Peter Sneep en Harry Hamer wel een plek kregen. Duidelijk is dat bewust de muzikale breedte is gezocht. Martin Mans en Sietze de Vries, Pieter Heykoop en Kees van Eersel, Christiaan Ingelse en Martin Zonnenberg, Hayo Boerema en Marco den Toom: ze bijten elkaar in deze bundel niet.
Iedere organist kreeg per mail dezelfde vragen voorgelegd. Hun antwoorden zijn in achttien hoofdstukken na elkaar afgedrukt. Het voordeel daarvan is dat de lezer per thema alle meningen en visies bij elkaar heeft. Er kleven echter ook nadelen aan deze werkwijze. Als het gaat om de vraag hoe je er als organist voor zorgt dat een moeilijke melodie toch goed gezongen wordt, is iedereen het er wel over eens dat je dan de melodie helemaal voorspeelt en duidelijk begeleidt. Die mening kom je dan ook bijna negentien keer tegen.
Een ander nadeel is dat iedere musicus zijn eigen antwoorden heeft geformuleerd. Dat geeft nogal wat onevenwichtigheid als het gaat om de kwaliteit en de lengte van de antwoorden. De een is lang van stof (Harry Hamer, Christiaan Ingelse, Peter Sneep, Minne Veldman), de ander zegt het vrijwel steeds in vier zinnen (Martin Zonnenberg, André van Vliet). Een andere werkwijze (live- of telefonische interviews of een strengere redactie) had dit kunnen ondervangen.
Goede smaak
Dit neemt niet weg dat er in dit boek veel behartigenswaardige zaken –soms boud verwoord– aan de orde komen, waar iedere kerkorganist haar of zijn voordeel mee kan doen. Bijvoorbeeld als het gaat om de functie van tussenspelen. Voor veel respondenten is dat in de meeste gevallen een overbodige onderbreking van het gezang. Niettemin blijken de meesten toch niet helemaal vies te zijn van een tussenspel om te moduleren naar een hogere toonsoort. Mits er maar niet een „soort krijgsgeschreeuw” ontstaat (Gerben Mourik), het „geen maniertje” wordt (Rien Donkersloot) en het „met goede smaak en vakkundigheid” gebeurt (Jaap Zwart).
De breedte van de groep bevraagde organisten maakt overigens dat niet iedereen ervaring heeft met elk van de achttien thema’s. Bij Pieter Heykoop in Yerseke is de vraag of je Psalm 146 misschien op een andere melodie zult zingen niet aan de orde. Ook is hij niet bekend met het fenomeen begeleiden van opwekkingsliederen. Wout van Andel en Hayo Boerema geven aan nog nooit te maken te hebben gehad met het begeleiden van isometrische gemeentezang. De vraag of in het geval er meerdere organisten in één gemeente zijn er moet worden gestreefd naar eenheid van stijl, is volgens Jan Hage in de Domkerk niet aan de orde. Hij is daar de enige organist.
Interessant is het inkijkje in plaatselijke situaties als het gaat om het overleg met de kerkenraad. Peter Sneep mist in de vrijgemaakte kerk De Kandelaar in Amersfoort de officiële contactmomenten („dat hoeft niet formeel te zijn, maar tijdens een etentje of een tuinfeestje”). In de gereformeerde gemeente van Yerseke hebben de organisten daarentegen standaard op oudejaarsdag onder het genot van oliebollen een gesprek met een afvaardiging van de kerkenraad.
En dan de gevoelige vraag van de honorering. Voor Peter Eilander is het vanzelfsprekend dat er verschil wordt gemaakt tussen de beroepsorganist en de amateur. Hij is in Apeldoorn dan ook in loondienst bij zijn gemeente. Martin Mans echter verdient op de andere zes dagen zijn brood en neemt op zondag genoegen met een reiskostenvergoeding. Marco den Toom stelt dat een amateurorganist zeker 50 euro per dienst zou moeten krijgen. Minne Veldman ziet zijn taak op zondag echter vooral als een dienen met de talenten die God hem gaf: „Voor mij is de ideale situatie dat de organist meelevend lid is van de eigen kerkelijke gemeente en zijn zondagse orgelspel als liefdedienst vervult.”
Opwekkingsliederen
Kunnen opwekkingsliederen met orgel worden begeleid?
Jan Hage: „In de Dom worden deze liederen, met ‘dunne’ teksten en clichématige, ‘easy listening’-melodieën en begeleiding, gelukkig niet gezongen.”
Martin Mans: „Veel opwekkingsliederen kunnen op orgel begeleid worden. Het vergt een ritmisch strakke manier van spelen. Wacht je hierbij op het inzetten van de gemeente, dan ben je weg.”
Peter Eilander: „Nee, 99 procent is daarvoor niet geschikt. De ritmische pulsen die daarin voorkomen kun je met orgel niet geven. Overigens zou ik ervoor willen pleiten te kappen met dat hele opwekkingsgebeuren in traditionele erediensten.”
Tekstillustraties
Hoever ga je in het illustreren van de tekst?
Kees van Eersel: „Met tekstillustraties ga ik zo ver mogelijk, maar bij het imiteren van de ‘zachte harp’ zal de steun van het orgel wegvallen en eerder tot schrik dan tot begrip leiden.”
Jos van der Kooy: „Soms speel ik een aantal regels niet mee, juist bij een belangrijk tekstonderdeel, om de mensen bewust te laten zingen.”
Minne Veldman: „Als Psalm 104 vertelt dat de grote bergen dreunen en ronken als God Zijn stem laat horen, dan probeer ik dat dreunen en ronken wel te laten horen en voelen in de kerk.”
Contact met kerkenraad
Hoe zou de communicatie tussen kerkenraad en organist moeten verlopen?
Gerben Mourik: „Communiceer bij voorkeur zonder gebruikmaking van de woorden ‘ik vind’ en ‘ik voel’.”
Marco den Toom: „Conflicten ontstaan mijns inziens uitsluitend via digitaal contact, zoals e-mail, en niet live, en wanneer organisten of kerkenraadsleden hun taak, hun ambt niet als een dienende taak maar als statusfunctie zien.”
Sietze de Vries: „Een kernprobleem in veel kerken is dat de kerkmusicus geen autoriteit heeft of krijgt. Zijn professionele mening weegt op geen enkele manier zwaarder dan die van een predikant of gemeenteleden, die vaak weinig of niets van het onderwerp kerkmuziek weten.”
Ritmisch of isometrisch
Is er verschil tussen het begeleiden van isometrische psalmen en ritmische gemeentezang?
Peter Sneep: „Ik heb nog maar één keer in een kerkdienst gespeeld waar isometrisch werd gezongen. Wat mij daarbij opviel, is dat je veel minder duidelijk de puls kunt laten horen. Bij isometrisch zingen hoort bijna automatisch een trage, aanzwellende inzet.”
Jaap Zwart: „Er is naar mijn mening geen verschil tussen het begeleiden van psalmen in gelijke notenwaarden en psalmen met verschillende notenwaarden. Begeleiden van de gemeentezang is naar mijn idee meezingen en dus meeademen.”
Hayo Boerema: „Isometrische psalmen? Gelukkig ben ik niet bekend met deze volstrekt amuzikale folkloristische dwaling.”
Boekgegevens
”Organist in de praktijk. Bekende organisten over het kerkelijk orgelspel”, Dick Sanderman en Dirk Out (red.); uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2014; ISBN 978 90 239 28331; 256 blz.; € 19,90.