Angola: vrede brengt nog geen welvaart
Twee jaar geleden kwam in Angola een bloedige burgeroorlog ten einde. Het land zou welvarend worden, vanwege de rijkdom aan grondstoffen. Maar door corruptie, een zwak leiderschap en een gebrek aan een transparant beleid bracht de vrede geen beterschap voor de noodlijdende bevolking.
Voor het eerst in vele jaren heerst er vrede in Angola. Van 1961 tot 1975 vocht de bevolking een onafhankelijkheidstrijd uit met Portugal, en daarna was het land 27 jaar verwikkeld in een burgeroorlog. Na de dood van Unita-rebellenleider Jonas Savimbi in februari 2002 voorspelde de internationale gemeenschap dat er gouden tijden zouden aanbreken voor het land. Angola heeft immers grote natuurlijke rijkdommen. Als de verwoeste infrastructuur hersteld zou zijn, zou die rijkdom aangeboord kunnen worden om een overheidsapparaat uit te bouwen.
De optimistische verwachtingen voor een welvarend Angola zijn echter niet ingelost. De statistieken over kindersterfte en armoede tonen geen verbetering. Er sterven vandaag evenveel kinderen als in het vorige decennium, dat het meest gewelddadige was van de voorbije veertig jaar. Volgens gegevens van de Verenigde Naties sterft eenderde van alle kinderen voor zijn vijfde jaar. Drieënhalf miljoen kinderen onder de achttien jaar op een bevolking van ongeveer 14 miljoen mensen zijn ondervoed.
Angola blijft een van de armste landen in Afrika met een van de laagste levensverwachtingen. Sommige mensen zijn nog steeds ontheemd en miljoenen inwoners hebben geen toegang tot scholing of ziekenhuizen.
Nochtans is Angola potentieel een van de rijkste landen van het continent, gezien zijn enorme oliereserves. Na Nigeria is het land de tweede grootste olie-exporteur van Afrika. Het zwarte goud bracht tussen 1997 en 2002 14,3 miljard euro in de staatskas en is goed voor 85 procent van alle inkomsten van het land. Het bruto nationaal product van Angola wordt geschat op 5,2 miljard euro. Ondanks deze weelde moet 68 procent van de bevolking zien te overleven met minder dan 1 euro per dag.
De Angolese minister van Financiën, Luanda, ontkent dat er tussen 1997 en 2002 3,4 miljard euro uit de staatskas is „verdwenen.” De mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch noemde dat cijfer eind vorige week in een rapport over Angola. „De overheid van Angola kan niet aansprakelijk gesteld worden voor schattingen van haar inkomsten die gebaseerd zijn op onbetrouwbare bronnen. Er is nooit een onafhankelijke doorlichting geweest die de beschuldigingen hard kan maken”, aldus Luanda. Hij voegde hier nog aan toe dat de overheidsuitgaven door het Internationaal Muntfonds gecontroleerd worden.
Het hoofd van de oppositiepartij Front voor Democratie (FPD) in Angola, Filomeno Vieira Lopes, heeft weinig hoop dat het rapport van Human Rights Watch veel effect zal sorteren. „Er zal weinig of geen reactie zijn in internationale kringen omdat men daar al lang weet dat dit soort corruptie gangbaar is in Angola”, aldus de oppositieleider. Hij roept buitenlandse oliemaatschappijen die in Angola boren op om meer transparantie te bieden over hun handelsovereenkomsten.
Er zijn momenteel vier transnationale oliebedrijven actief in het land: het in de Verenigde Staten gevestigde Chevron Texaco en Exxon Mobil, het Franse Total en British Petroleum. „Enkel het laatste bedrijf is bereid opening van zaken te geven, maar Luanda steekt daar een stokje voor”, aldus Ana Dias Cordeiro, een Portugese Angola-expert.
Vanuit Angola zelf komt evenmin reactie op het rapport. Eerdere verzoeken van mensenrechtenorganisaties aan de magistratuur van Angola om de overheidsuitgaven onder de loep te nemen, bleven onbeantwoord. De oppositie reageert nauwelijks op de buitenlandse beschuldigingen aan het adres van de regering.
In donorland en ex-kolonisator Portugal heeft het rapport wel een schok veroorzaakt. Tien jaar geleden waren de Portugese politici en academici verdeeld over het Angolese conflict, waarbij de linkse partijen het doorgaans opnamen voor de Angolese regering. Nu komt er uit die hoek kritiek op de obscure handelsovereenkomsten en het luxueuze leven van hoge Angolese overheidsfunctionarissen. Velen van hen hebben grote villa’s in het zuiden van Portugal en kopen appartementen in exclusieve wijken van Lissabon voor hun kinderen. Die volgen universitaire studies in Lissabon, terwijl het gros van de Angolese kinderen door honger en ziekte bedreigd wordt.