Gods gerechtigheid
Psalm 11:1b
„Hoe zegt gijlieden tot mijn ziel: Zwerft henen naar ulieder gebergte als een vogel?”
Ziehier de strijd tussen de ware en de valse heiligen. U leert mij vluchten, zegt hij, op uw berg, maar ik heb een ándere berg. Met de bergen zijn bedoeld de goede werken, waarheen de uilen vliegen. Elders lezen wij: „Uw gerechtigheid is als de bergen Gods” (Ps. 36:7). Daarmee is bedoeld die gerechtigheid, die God de mens schenkt wanneer Hij hem met Zijn genade verlicht en hem de zonde vergeeft. Maar dit is dan ook Góds gerechtigheid, die niet door werken maar door het geloof verkregen wordt. Waar deze gerechtigheid is, daar aanschouwt men de berg Gods en mag men zeggen: „De Heere zegene u, gij woning der gerechtigheid, gij berg der heiligheid” (Jer. 31:23). Aldus heeft de profeet Gods kerk begroet. En in Jesaja staat: „En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op de top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen” (Jes. 2:2). Dat wil zeggen: aldaar zal die gerechtigheid een aanvang nemen die geprezen zal worden boven alle andere. Men moet dus goed onderscheid maken tussen de berg Gods en die der mensen. Werkheiligen zijn ook grote bergen, insgelijks de kloosters, waar de zelfverworven gerechtigheid geleerd heeft. Maar de psalmist ziet deze bergen slechts van verre en zegt: Mijn berg is alleen God!
Maarten Luther, predikant te Wittenberg (”Preek over Psalm 11”, 1525)