Politicus mag choqueren, maar moet ook presteren
Ja hoor, daar gaan we weer. PVV-leider Wilders wordt waarschijnlijk opnieuw strafrechtelijk vervolgd. Zijn confrontaties met de rechterlijke macht beginnen zo onderhand een vermoeiend schouwspel te worden. Immers, ook in 2009 startte er een proces tegen de spraakmakende politicus, een proces dat door wrakingen en onderbrekingen tot 2011 duurde, dat veel verwarring veroorzaakte en uiteindelijk tot vrijspraak leidde.
Het déjà vu-gevoel roept bij velen ongetwijfeld de vraag op of zo’n vervolging niet beter achterwege gelaten kan worden. Het enige waar het toe leidt, is immers méér publiciteit voor de PVV-voorman?
Toch liggen de zaken zó eenvoudig niet. Drie jaar geleden speelde bij de vrijspraak van Wilders een rol dat uitspraken van hem weliswaar grof en denigrerend genoemd konden worden, maar dat de politicus niet aanzette tot haat of discriminatie. Wilders deed zijn uitlatingen in de context van het politieke debat, aldus de rechtbank in Amsterdam. Bovendien richtte hij zijn kritiek op de islam, en niet op moslims.
Het is zeer de vraag of de PVV-voorman daar nu mee wegkomt. Het zal immers niet makkelijk te bewijzen zijn dat zijn uitspraak: „Wilt u meer of minder Marokkanen? Minder? Dan gaan we dat regelen”, gericht is tegen een ideologie, en niet tegen personen.
Daarbij komt dat het goed is dat over dit soort uitspraken, die in de maatschappij ophef veroorzaken, duidelijkheid komt: mag dit nu wel of mag dit nu niet?
Maar behalve juridisch kun je de Marokkanenuitspraak van Wilders ook vanuit een politieke invalshoek bekijken. Zo bezien valt hij in een reeks uitlatingen van de PVV-leider die geen enkel realiteitsgehalte hebben: het verbieden van de Koran, het leger inzetten in een Goudse probleemwijk, het invoeren van een belasting op het dragen van een hoofddoek, de Europese Unie op stel en sprong verlaten.
Let wel: het doen van vooralsnog onhaalbare voorstellen is niet afkeurenswaardig. Ook kan het terdege vruchtbaar zijn als een politicus eens met een krasse uitspraak zijn gehoor choqueert. CDA-premier Lubbers deed dat in de jaren tachtig van de vorige eeuw met zijn uitspraak: „Nederland is ziek.” VVD-leider Bolkestein deed het een jaar of tien later door zijn fundamentele kritiek op het immigratiebeleid.
Déze politici choqueerden echter met een positief en haalbaar doel, namelijk om Nederland wakker te schudden en tot actie te brengen op terreinen waarop het mis was gelopen. Daar zit het grote verschil met Wilders. Veel van zijn voorstellen zijn noch nu, noch in de toekomst haalbaar. En de schokeffecten die hij teweegbrengt, brengen een oplossing van de problemen doorgaans geen stap dichterbij.
In 2009 zei ene Esther Kraaijenbrink, directeur van een drukkerij, in het dagblad Trouw dat zij dat jaar op Wilders had gestemd, hoewel zij hem „een onuitstaanbare man” vond. „Veel te ongenuanceerd, veel te schreeuwerig. Je moet er niet aan denken dat hij premier wordt. Maar toch: de PVV benoemt de problemen, en dat is al heel wat.”
Ja, het benoemen van problemen ís van groot belang. Het punt is alleen dat Wilders daarin inmiddels niet meer uniek is. Dat wij in Nederland een groot probleem hebben met Marokkaanse jongeren, van wie een deel goed integreert maar een deel ook volledig naast onze samenleving staat, erkennen inmiddels álle partijen. Daarvoor hoeft niemand meer PVV te stemmen.
Benoemen moet bovendien leiden tot een concrete aanpak van de problemen. Juist dat gebeurt bij de PVV zelden. Sterker nog: dat kán bij die partij niet eens meer gebeuren doordat haar leider, door een zo rabiaat ‘benoemen’ van de problemen sinds de beruchte Marokkanenuitspraak door geen enkele partij meer als coalitiepartner wordt gepruimd.
En iedereen die iets langer op het Binnenhof meeloopt, weet wat dat betekent. Wie in Den Haag echt iets wil bereiken, moet (zo af en toe) in de regering zitten. Of gedoogpartner zijn.