Protestantse en rooms-katholieke organisten gescheiden
De Nederlandse Organisten Vereniging (NOV), opgericht in 1890, was jarenlang een vereniging waarin rooms-katholieke en protestantse organisten samen optrokken. Rond 1920 verandert dat echter, onder andere door het optreden van Jan Zwart. Aan het eind van de jaren dertig was de scheiding een feit.
Dat blijkt uit het proefschrift ”Muziek en religie”, waarop Petra van Langen woensdag 24 september aan de Radboud Universiteit Nijmegen promoveerde. Van Langen (1968) beschrijft hoe er tussen 1850 en 1948 binnen het Nederlandse muziekleven een specifiek katholieke variant ontstond, binnen en buiten de kerk.
De auteur onderzocht de confessionalisering van het Nederlandse muziekleven aan de hand van het werk van twaalf bekende en minder bekende rooms-katholieke musici. Onder hen zijn Jos Verheijen (een van de oprichters van de NOV en jarenlang voorzitter), Hubert Cuypers (onder andere componist van een groot oeuvre aan kerkmuziek) en Willem Andriessen (broer van Hendrik Andriessen, componist en directeur van het Amsterdamse conservatorium).
De Rooms-Katholieke Kerk kende vanaf 1874 de Gregoriusvereniging (met sinds 1976 het Gregoriusblad), die geheel door de clerus werd geleid en gericht was op liturgische muziek. Rooms-katholieke organisten –leken– die zich bij een vakvereniging wilden aansluiten, kozen voor de NOV. Dat veranderde echter toen in 1917 de Rooms Katholieke Organisten en Directeuren Vereeniging (RKODV) werd opgericht. Doel was onder andere om de (financiële) positie van rooms-katholieke beroepsmusici te verbeteren.
Door de komst van de RKODV veranderden de verhoudingen in het Nederlandse muziekleven. Ontmoetten organisten met een verschillende confessionele achtergrond elkaar eerst altijd bij vergaderingen en concerten van de NOV, nu sloten rooms-katholieke organisten zich niet meer automatisch bij deze vereniging aan. „Dit werkte een verwijdering tussen organisten in de hand”, aldus Van Langen.
Het was echter niet alleen de RKODV die de verschillen tussen rooms-katholieke en protestantse organisten aan het licht bracht. Dat deed ook Jan Zwart, die in 1918 het maandelijkse Organistenblad lanceerde. Hoewel Zwart beweerde geen concurrent van het NOV-orgaan Het Orgel te willen zijn, voelde de NOV zich wel bedreigd door zijn initiatief. Samenwerking met Het Orgel zat er voor Zwart echter niet in, „omdat het het orgaan is van een gemengde vereeniging, terwijl het organistenblad zich uitsluitend tot Protestantsche organisten wendt.” Zwarts blad was uiteindelijk een kortstondig leven beschoren – er verschenen maar tien nummers.
De signatuur van de NOV kwam intussen meer en meer onder druk te staan en verschoof geleidelijk in protestantse richting. In 1937 „grepen de protestanten definitief de macht” in het bestuur, schrijft Van Langen. Eind jaren 30 konden rooms-katholieke organisten alleen nog terecht bij de RKODV. „Protestantse en katholieke organisten waren van elkaar gescheiden”, concludeert Van Langen.