Recht kennen
Prediker 12:1
„En gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.”
De vromen worden beschreven als een volk dat de Heere recht kent: „Die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen” (Psalm 9:11). Als Salomo dan zegt: „Gedenk aan uw Schepper”, bedoelt hij: „Beijver u om te weten Wie uw Schepper is, ken Hem in Zijn wezen, namen, volmaaktheden, manieren van bestaan en werken, zoals uw Maker Zich in de natuur en door de openbaring bekendgemaakt heeft.”
Maak het kenbare van God helder, dat God in u gelegd heeft, door een verstandig letten op Gods werken (Psalm 107:43). Onderzoek de goddelijke openbaring, die u wijs kan maken tot zaligheid (2 Timotheüs 3:15). Onderwerp u aan de onderwijzing van de Geest van de Heere, om dus een ware godsgeleerde te worden (Jesaja 54:13). Zoek zo de kennis van God te vinden (Spreuken 2:5).
Het eerste waartoe David Salomo opwekte, was (1 Kronieken 28:9): „Gij, mijn zoon Salomo, kent de God uws vaders.” Daarin kan en mag men alleen roemen: dat men God kent, dat Hij de Heere is, Die weldadigheid doet, recht en gerechtigheid (Jeremia 9:24). Daarom wordt het eeuwige leven daarin begrepen (Johannes 17:3).
Jacobus Fruytier, predikant te Rotterdam (”Salomo’s raad aan de jeugd”, 1724)