De mislukte ‘veilige haven’ Srebrenica
DEN HAAG (ANP). Srebrenica ligt op een strategische plek: in Oost-Bosnië, vlak bij de grens met Servië. Tijdens de oorlog in Bosnië (1992-1995) wilden de Bosnische Serviërs dan ook graag de hele strook land langs de grens met Servië in handen krijgen. Srebrenica was daarin een storende enclave.
Het stadje Srebrenica telde voor de oorlog 6000 inwoners, van wie 75 procent moslims en 23 procent Serviërs. Na het uitbreken van de vijandelijkheden in april 1992 vertrokken de meeste Servische inwoners, maar moslims uit de omliggende dorpen vluchtten naar Srebrenica, waardoor de bevolking zou aanzwellen tot zeker 40.000 mensen in de enclave, die door de Bosnische Serviërs was omsingeld.
De opeengepakte dorpelingen en vluchtelingen hadden te kampen met voedsel- en watergebrek. In maart 1993 bracht de Franse VN-commandant generaal Philippe Morillon een bezoek aan de noodlijdende moslims van Srebrenica. Morillon riep de enclave uit tot ‘veilig gebied’, zonder overleg met het VN-hoofdkwartier in New York.
De VN-Veiligheidsraad nam het idee in april 1993 over: de ‘safe area’ Srebrenica werd tot gedemilitariseerd gebied verklaard, dat onder toezicht moest komen van een onpartijdige VN-vredesmacht. Nog dezelfde maand trokken Canadese blauwhelmen de enclave binnen. Begin 1994 nam het Nederlandse Dutchbat het vaandel over van de Canadezen.
Van de afgesproken demilitarisering kwam het niet: de moslims onder Naser Oric zouden veel wapens houden en die gebruiken voor overvallen op de omliggende Servische dorpen. Ze roofden niet alleen uit broodnood voedsel omdat de Serviërs VN-voedselkonvooien naar Srebrenica tegenhielden en omdat er honger heerste. Er werd ook op een vaak gruwelijke manier gemoord; hele Servische dorpen in de omgeving werden nodeloos platgebrand. Dutchbatters konden dat soms zien vanuit hun observatieposten aan de rand van de enclave.
In de zomer van 1995 was het geduld van de Serviërs op. Met de operatie Krivaja 95 veroverde het Bosnisch-Servische Drina-Korps de enclave. De burgerbevolking, die meedogenloos onder vuur werd genomen, vluchtte deels naar Potocari, waar Dutchbat zijn hoofdkwartier had; veel mannen daarentegen probeerden met een tientallen kilometers lange mars door de bossen in vijandelijk gebied het front te bereiken, waar het moslimgebied begon.
In Hotel Fontana in Bratunac hadden dramatische onderhandelingen plaats tussen de Bosnisch-Servische legerleider generaal Mladic en Dutchbat-commandant Thom Karremans. De Bosnische Serviërs scheidden in Potocari de moslimmannen en -jongens van weerbare leeftijd van de vrouwen en kinderen. Zij deporteerden de vrouwen en kinderen met bussen naar moslimgebied. Duizenden mannen zouden daarna worden doodgeschoten tijdens soms massale executies. In totaal, inclusief de slachtoffers van gevechten, is sprake van zeker 7000 tot 8000 doden.