Troonrede kan niet visionair zijn
In de Troonrede van vorig jaar dook plotseling een woord op, ”participatiesamenleving”, dat warempel leek te duiden op een sprankje visie. Toch zal de deftige Troonrede nooit een visionaire, gloedvolle toespraak worden. Dat past niet bij de nuchtere Hollandse aard. En evenmin bij Nederland-coalitieland.
Kritiek op Troonrede hoort bij ’t ritueel
Dinsdagmiddag mogen we er allemaal weer naar luisteren: de jaarlijks terugkerende Troonrede van het kabinet, uitgesproken door vorst of vorstin. Een ritueel dat elke volwassen Nederlander van buiten kent: koning en koningin schrijden naar hun troon, koning Willem-Alexander –die deze handeling nu voor de tweede maal mag verrichten– gaat zitten, schraapt zijn keel, pakt zijn A4’tjes en leest in bedaard tempo op wat Rutte en de zijnen aan het papier hebben toevertrouwd.
Even ritueel als het voorlezen van de Troonrede is de kritiek óp die rede. Daarbij gaat het er in de meeste gevallen nog niet eens om dat de strekking van het betoog critici mishaagt. Nee, de meest voorkomende kritiek is dat er überhaupt van geen enkele strekking sprake is. De Troonrede is een dorre opsomming van beleidsvoornemens waarin elke rode draad ontbreekt, klagen politici, taalkundigen en communicatie-experts sinds jaar en dag.
Horizon
Oud-PvdA-leider Bos was in 2009 bepaald de eerste niet die pleitte voor een andersoortige Troonrede, een die meer dan vroeger „een visionair verhaal” moest zijn „over wat er in de samenleving aan de hand is.” En Senaatsvoorzitter Broekers-Knol zal de laatste niet zijn geweest die een vergelijkbare wens uitte. De VVD-politica pleitte in april voor een andere invulling van Prinsjesdag, waarbij dat ”andere” vooral bestond in een Troonrede die „een visionair beleidsverhaal” presenteert waarmee politici en burgers „wat meer de horizon in kunnen kijken.”
Dat het van zo’n soort Troonrede in het verleden nauwelijks of nooit gekomen is, is een feit. Toegegeven, de ene rede was soms een tikje meer visionair dan de andere. Zo was die van 2010, tot stand gekomen onder leiding van CDA’er Balkenende, een schoolvoorbeeld van ongeïnspireerde opsommerigheid. Want wie begint niet te dommelen bij passages als: „Het veiligheidsbeleid is er al jaren op gericht om overlast en criminaliteit aan te pakken, maar ook om de kwaliteit van het leefklimaat in de wijken structureel te verbeteren. De wijkgerichte aanpak blijft een goed instrument om samen met gemeenten, burgers en woningcorporaties hieraan te werken. Het jeugdbeleid is gebaseerd op de ervaring dat preventie loont”?
Ernstige zorg
Ook Balkenendes partijgenoot Lubbers kon er wat van met zinnen als: „Bij alle verschil in standpunten zijn diepe betrokkenheid bij en ernstige zorg over vrede en veiligheid in de wereld evenals de taak van ons land in dat verband een gemeenschappelijk element.” Eh, pardon majesteit, wat zégt u precies?
Veel beter was dit onder een van de meest visionaire premiers die Nederland gekend heeft, de PvdA’er Den Uyl, niet. Zeker, de eigen ideologische accenten van deze sociaaldemocraat waren in de eerste Troonrede die koningin Juliana in 1973 namens hem en zijn ministers mocht uitspreken goed te herkennen. Zoals in frasen als: „De begroting geeft een eerste aanzet tot de door het kabinet gewenste structurele veranderingen in onze maatschappij. (…) In het dekkingsplan komt de beoogde verkleining van inkomensverschillen tot uiting.”
Maar van een samenhangend betoog waarmee mensen „wat meer de horizon in konden kijken” –om Broekers-Knol nog maar eens te citeren– was ook bij Den Uyl amper sprake. Wel veel opsommingen en tal van clichés: zaken zijn „van het hoogste belang”, blijven „geboden” of „stemmen tot voldoening”, „perspectieven” openen zich en „contacten” worden gelegd; geen verhandeling die klonk als een klok.
Natuurlijk verschillen de Troonredes die de achterliggende twee eeuwen gehouden werden onderling, al was het maar omdat de tijdgeest zich erin weerspiegelt. Opluchting na de Tweede Wereldoorlog, oorlogsdreiging kort daarvoor, de oliecrisis van 1973 of de aanslag op de Twin Towers in 2001 maken de toon van een Troonrede optimistisch of juist somber. Maar dat is iets anders dan visionair.
Volksaard
Visionair kán een Nederlandse Troonrede eigenlijk niet zijn. In de eerste plaats niet vanwege de nuchtere, Nederlandse volksaard, die argwanend staat tegenover bevlogenheid en visie, en die zich weerspiegelt in onze politici. Een vlammend betoog à la Kennedy of Obama? Een Hollands politicus zul je er zelden op betrappen. Neem slechts onze laatste drie premiers: Kok, Balkenende, Rutte. Kregen die niet alle drie regelmatig het verwijt slechts managers te zijn van hun ministersploeg en van de BV Nederland, in plaats van visionaire regeringsleiders?
Dat brengt meteen bij de tweede reden waarom de Troonrede de dorre opsomming van feiten en voornemens wel nooit zal ontstijgen. Want als individuele politici al niet visionair zijn, dan is een groep politici, uit verschillende partijen samengesteld, dat nog minder. Het Nederlandse coalitiemodel, waarin uiteenlopende ideologische stromingen samenwerken, maakt het buitengewoon lastig een kabinetsbeleid op schrift te stellen dat een duidelijke gemeenschappelijke noemer, een heldere doelstelling of een welomschreven program heeft.
En als dat al lukt, dan nog gemakkelijker in een regeerakkoord of regeringsverklaring dan in de Troonrede. Die laatste moet immers –hier hebben we reden drie– door een onpartijdig vorst of vorstin worden voorgedragen. Onze constitutionele monarchie eist van politici dat zij er alles aan doen de positie van de koning of koningin niet te politiseren. Dat maakt dat het door hem laten voorlezen van al te uitgesproken en richtinggevende teksten algauw als riskant wordt ervaren.
Grijns
Fijnproevers kunnen aan de Troonrede best iets beleven. Zij trekken conclusies uit een enkel opvallend woord, uit een zinswending of een subtiele aanduiding. En wie veerde niet op toen Den Uyl koningin Juliana liet zeggen dat „de lange duur van de kabinetsformatie, na een verkiezingsuitslag die door velen als duidelijk is ervaren, onder de huidige omstandigheden begrijpelijke bezorgdheid wekt”? Een duidelijke sneer naar zijn opponent Van Agt, die het vertikte in de formatiebesprekingen onder het juk van de PvdA-leider door te gaan. Waarnemers meenden op het gezicht van ”ome Joop” (dixit Van Agt) een grijns te ontwaren, juist toen hare majesteit déze zin uitsprak.
Maar de marges zijn smal. Zo leek er een jaar geleden warempel iets van visie in de Troonrede op te duiken, toen koning Willem-Alexander, die op 17 september debuteerde als ”troonredenaar”, tot tweemaal toe het woord ”participatiesamenleving” uitsprak. Die term maakte de tongen los! Weken-, ja maandenlang schreven de media hun kolommen vol over de vraag wat met dit begrip nu exact bedoeld zou zijn.
De man die het zou moeten weten, de minister-president, zweeg daarentegen in alle talen. Wel driekwart jaar moest het parlement wachten tot Rutte de volksvertegenwoordiging eindelijk een –in de woorden van CU-leider Slob– „flutbriefje” schreef over wat het kabinet dan eigenlijk wilde met die participerende burgerij.
Dit voorbeeld laat opnieuw zien hoe moeilijk het voor een Nederlands kabinet is om een grootse visie te formuleren, zeker als dat in het verband van de Troonrede moet. Blijkbaar is bij toehoorders de suggéstie wekken dat je een samenhangende visie hebt, zo ongeveer het maximum wat een Nederlandse regering zich op Prinsjesdag kan permitteren.
Vlucht vooruit
Of zou het dit jaar anders gaan? Kiezen Rutte en Samsom wellicht voor een vlucht vooruit door blakend van zelfvertrouwen het begrip ”participatiesamenleving” nog een keer te noemen, en vervolgens bovendien dieper uit te werken?
Zeg nooit ”nooit”. Maar de kans is groter dat het kabinet uit pure schrik over het debat dat het vorig jaar via de Troonrede losmaakte, het ”hoogtepunt van Prinsjesdag” saaier en nietszeggender in zal vullen dan ooit…
200 jaar Prinsjesdag? Vergeet het maar
Maar liefst vier dagen trekken de organiserende instanties ervoor uit: de viering van 200 jaar Prinsjesdag in Den Haag. Vandaag, morgen, maandag en dinsdag kunnen burgers genieten van allerlei festiviteiten, tentoonstellingen en demonstraties.
Fantastisch allemaal! Alleen… van 200 jaar Prinsjesdag is in feite geen sprake. Ga maar na. Wat wij doorgaans onder Prinsjesdag verstaan, is dat onze vorst of vorstin op de derde dinsdag in september in de gouden koets stapt, een rijtoer maakt van Paleis Noordeinde naar de Ridderzaal, en aldaar de Troonrede –een verzameling beleidsvoornemens van het kabinet– voorleest ten overstaan van de Verenigde Vergadering. Voor nagenoeg alle elementen uit deze definitie geldt dat ze geen 200 jaar oud zijn.
- Derde dinsdag
De gewoonte om Prinsjesdag op de derde dinsdag in september te houden, stamt pas uit de 1888. Tot 1848 werd het parlementaire jaar geopend op de derde maandag in oktober. Na 1848 op de derde maandag in september. Pas veertig jaar later ontstond de gewoonte –die sindsdien nooit meer is gewijzigd– om het ritueel op de derde dinsdag in september te laten plaatsvinden.
- Gouden koets
De rijtoer met de gouden koets, voor velen hét visuele symbool van Prinsjesdag, bestaat pas sinds 1903. Koningin Wilhelmina kreeg de zogeheten staatsieberline in 1898, ter gelegenheid van haar troonsbestijging, van de bevolking van Amsterdam. De vorstin reed er in 1901 voor het eerst mee, namelijk toen zij trouwde met prins Hendrik. Sinds 1903 bestaat de gewoonte dat het staatshoofd de gouden koets gebruikt op Prinsjesdag. Daarvóór werd altijd de zogeheten glazen koets gebruikt.
- Troonrede
Dat de vorst voorleest wat het kabinet heeft opgeschreven, is evenmin een 200 jaar oude gewoonte. Jawel, het fenomeen Troonrede stamt al uit het begin van de 19e eeuw. Koning Willem I hield op 2 mei 1814, bij de opening van het parlementaire jaar, een ”plegtige aanspraak van den Troon”. Maar in die tijd was dat nog echt een stuk van de soevereine vorst zelf. Pas langzamerhand nam de ministeriële bemoeienis met de tekst van de Troonrede toe. Nog in 1844 protesteerde koning Willem II tegen al te veel bemoeizucht van bewindslieden. „Het is mijn rede, niet die der ministers.” En: „Moet de Koning dan altijd ja en amen zeggen? Ik heb het veto.” Pas vanaf 1948 ligt het initiatief en de uitwerking geheel bij het kabinet.
Overigens lieten vorsten in de negentiende eeuw de rede soms voorlezen door de eerste minister. Ook Wilhelmina liet het in 1922 en 1925 over aan minister-president Ruijs de Beerenbrouck.
- Ridderzaal
Zelfs een kind weet het: de Troonrede wordt voorgelezen in de Ridderzaal. Toch is ook die gewoonte geen 200 jaar oud. De eerste keer dat dit gebeurde, was in 1904. Daarvoor vond de ceremonie plaats in de toenmalige vergaderzaal van de Tweede Kamer, de voormalige balzaal van de stadhouders. Daar stond, niet voor niets, een troon. Vóór 1930 vond het voorlezen van de Troonrede het ene jaar in Den Haag en het andere jaar in Brussel plaats.
Dus: 200 jaar Prinsjesdag? Vergeet het maar. Of doe gewoon net alsof. De extra activiteiten in de hofstad worden er niet minder leuk door.